klager en de reactie van klager op het door betrokkene ingediende beroepschrift door het College is ontvangen op 3 april 2006 is de door klager in deze reactie aan de orde gestelde grief niet ingediend in overeenstemming met genoemd voorschrift. Deze reactie van klager is daarom niet-ontvankelijk voorzover met deze reactie beroep wordt ingesteld tegen evenvermelde beslissing van de raad van tucht.
De ontvankelijkheid van het beroep
3.2 Betrokkene beoogt met de door hem geformuleerde grieven het geschil in volle omvang aan het College voor te leggen.
Dienaangaande stelt het College voorop dat ingevolge artikel 52, eerste lid, onder a, Wet RA door de betrokken registeraccountant beroep tegen een beslissing van de raad van tucht kan worden ingesteld indien het bezwaar geheel of gedeeltelijk gegrond is verklaard. Deze bepaling brengt mee dat het beroep van de betrokken accountant uitsluitend kan betreffen gegrond verklaarde klachtonderdelen en in verband daarmee de eventuele sanctie waartoe de raad van tucht heeft besloten. Artikel 52 Wet RA staat er derhalve aan in de weg dat betrokkene met zijn beroepschrift bij het College aan de orde stelt de beoordeling van de raad van tucht van klachtonderdelen die ongegrond zijn verklaard. Het beroepschrift is derhalve niet ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op klachtonderdelen die ongegrond zijn verklaard.
3.3 De eerste en tweede grief
3.3.1 Met de eerste grief wordt aan de orde gesteld dat de raad van tucht ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene bij het vervaardigen van zijn rapport ten onrechte hoor en wederhoor achterwege heeft gelaten. De raad van tucht heeft weliswaar terecht overwogen dat hoor en wederhoor dient te worden toegepast ingeval de werkzaamheden een persoonsgericht accountantsonderzoek betreffen, maar vervolgens blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te overwegen dat ook indien de werkzaamheden niet een persoonsgericht onderzoek betreffen, hoor en wederhoor dient te worden toegepast indien de rapportage betrekking heeft op feiten of gebeurtenissen waarbij bepaalde personen direct betrokken zijn, al dan niet als verantwoordelijke functionaris. Hoor en wederhoor is immers, zo heeft betrokkene gesteld, geen doel of verplichting op zich maar een middel om een deugdelijke grondslag te verkrijgen. Aangezien naar het oordeel van de raad van tucht geen sprake was van een persoonsgericht onderzoek, heeft de raad van tucht een onjuist criterium gehanteerd omdat de raad van tucht niet heeft vastgesteld dat de deskundigheid van betrokkene en de door hem verrichte werkzaamheden niet overeenkomen met de inhoud en strekking van de door hem gedane mededeling. Door betrokkene is beoordeeld in hoeverre het aan hem gepresenteerde cijfermateriaal een duidelijk beeld heeft verschaft inzake het operationeel resultaat. In redelijkheid kan niet worden gezegd dat dit de positie van klager, gelet op zijn betrokkenheid bij de handelingen die het voorwerp vormen van dit onderzoek, direct aan de orde stelt. Voorts heeft betrokkene ten tijde van het uitbrengen van het rapport redelijkerwijs kunnen uitsluiten dat mogelijke verklaringen van klager zouden kunnen leiden tot een andere duiding van feiten dan in het rapport opgenomen. De uitleg van klager blijkt immers reeds uit de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders, zodat betrokkene van deze uitleg mocht uitgaan. Bovendien heeft betrokkene naderhand vernomen dat de toenmalige accountant van de vennootschap op 29 november 2000 een vernietigende management letter heeft opgesteld, waarin globaal dezelfde tekortkomingen zijn gesignaleerd. De raad van tucht heeft dit ten onrechte niet of in ieder geval niet kenbaar in zijn oordeelsvorming betrokken. Betrokkene mocht ervan uitgaan dat het aan hem gepresenteerde cijfermateriaal juist en volledig was, het rapport van feitelijke bevindingen was een intern rapport en de vennootschap had al consequenties verbonden aan de wijze waarop inzicht in het operationele resultaat werd verkregen.
3.3.2 Met de tweede grief wordt bestreden het oordeel van de raad van tucht dat het achterwege laten van hoor en wederhoor een uitholling betekent van het vereiste van een deugdelijke grondslag van het door betrokkene uitgebrachte rapport. Met de raad van tucht meent betrokkene dat geen persoonsgericht onderzoek is uitgevoerd, maar dat zijn werkzaamheden dienen te worden gekwalificeerd als het verrichten van overeengekomen werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie. Uit het rapport blijkt dat betrokkene slechts een beperkt onderzoek heeft uitgevoerd op basis van hem ter hand gestelde en met name genoemde informatie, zodat men zelf een oordeel moet vormen over de werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende bevindingen van betrokkene.
3.3.3 Met de eerste en tweede grief bestrijdt betrokkene het oordeel van de raad van tucht dat de rapportage van betrokkene een deugdelijke grondslag ontbeert, in het bijzonder doordat hoor en wederhoor van klager achterwege is gebleven. Deze grieven kunnen daarom gezamenlijk worden behandeld.
Ingevolge artikel 11 GBR-1994 doet de registeraccountant slechts mededeling omtrent de uitkomst van zijn arbeid voor zover zijn deskundigheid en de door hem verrichte werkzaamheden daarvoor een deugdelijke grondslag vormen. Genoemd voorschrift heeft tevens betrekking op de zorgvuldigheid van de voorbereiding van een document, bevattende de uitkomst van de arbeid van een registeraccountant, zoals een door hem opgesteld rapport. In haar algemeenheid is, zoals het College al oordeelde in zijn beslissingen van 12 april 2001 (AWB 99/950, www.rechtspraak.nl, LJN: AB1303) en
12 maart 2002 (AWB 01/96, www.rechtspraak.nl, LJN: AE0760), onjuist dat een verklaring een deugdelijke grondslag reeds zou ontberen op grond van het enkele feit dat geen hoor en wederhoor is toegepast. De beoordeling of de deskundigheid en de verrichte werkzaamheden een dergelijke grondslag vormen is immers afhankelijk van de inhoud en strekking van de verklaring. De uitkomst van een dergelijke beoordeling kan van geval tot geval verschillen en kan leiden tot de conclusie dat een verklaring deugdelijke grondslag ontbeert, indien is afgezien van het horen van bepaalde personen. Indien de rapportage bevindingen bevat over het functioneren, handelen of nalaten van een persoon die onderwerp van het onderzoek is, zullen inhoud en strekking van de verklaring in de regel meebrengen dat deze persoon in de gelegenheid wordt gesteld inlichtingen te geven in de vorm van wederhoor.
Bij de beoordeling van deze grieven is van belang dat de door betrokkene uitgevoerde werkzaamheden erop gericht zijn “te beoordelen in hoeverre het gepresenteerde cijfermateriaal een duidelijk beeld heeft verschaft inzake het operationele resultaat (cq het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen).” De documenten die voor betrokkene uitgangspunt zijn geweest voor zijn werkzaamheden, zijn door de opdrachtgever aan hem ter beschikking gesteld en betreffen voor het grootste deel rapportages en stukken waarvan niet is weersproken dat deze door of tenminste onder verantwoordelijkheid van klager als financieel directeur van C zijn opgesteld evenals het verslag van een mondelinge toelichting op de resultaten over het eerste kwartaal 2000 door klager op de algemene vergadering van aandeelhouders van deze vennootschap op 2 mei 2000. Het gepresenteerde cijfermateriaal dat door betrokkene is beoordeeld is derhalve door of onder verantwoordelijkheid van klager opgesteld. Betrokkene wist, zoals blijkens het verslag van de zitting van de raad van tucht uitdrukkelijk is erkend, dat klager verantwoordelijk was voor de financiële rapportages. De opdracht te beoordelen in hoeverre dit cijfermateriaal een duidelijk beeld heeft verschaft betreft daarom onvermijdelijk (ook) het functioneren, handelen of nalaten van klager.
In het rapport de dato 20 augustus 2004 wordt op grond van de uitgevoerde werkzaamheden geconcludeerd dat:
" ? bij de toelichting op de tussentijdse resultaten met name de nadruk is gelegd op het resultaat na belastingen en niet op het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen.
? de verschafte informatie inzake de tussentijdse resultaten van C per
31 maart 2000 en 30 juni 2000 niet uniform is van karakter; zeer summier en niet inzichtelijk betreffende het operationele resultaat (cq. het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen).
? de verschafte informatie significante correctie behoeft, zowel betreffende het eerste kwartaal 2000 als het tweede kwartaal 2000, hetgeen ertoe heeft geleid dat de gepresenteerde operationele resultaten correctie behoeven van meer dan € 1 miljoen.”