5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het beroep mede gericht tegen verweerders nieuwe besluit van 25 oktober 2006.
Omdat het eerdere besluit van 18 juli 2006 bij het herziene besluit van 25 oktober 2006 is vervangen en niet gebleken is dat appellant nog belang te heeft bij een beoordeling van het besluit van 18 juli 2006, is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
5.2 Het College betwijfelt niet dat appellant in zijn bedrijfsvoering nadelige gevolgen heeft ondervonden van de brand die op 24 maart 2005 op zijn bedrijf heeft gewoed. Niettemin kan een beroep op overmacht en/of buitengewone omstandigheden in verband met deze brand niet slagen. Het College overweegt daartoe als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, C-210/00, Jur. I-6453, punt 79) moet het begrip 'overmacht' inzake Europese landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd dat het inhoudt dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden.
Niet valt in te zien dat appellant in de periode tussen de brand en de inzaai van de gerst in eind mei geen voorzieningen heeft kunnen treffen om zijn reguliere bedrijfsvoering weer op een aanvaardbaar peil te brengen. Het feit dat appellant pas uit een nota van de loonwerker van 15 augustus 2005 begreep dat een gedeelte van de op perceel ingezaaide gerst niet was aangeslagen dient voor het risico van appellant te komen. Appellant heeft er kennelijk voor gekozen de loonwerker zelfstandig te laten werken. Dan is hij er ook verantwoordelijk voor als de loonwerker ten onrechte besloten zou hebben hem niet tijdig van problemen met betrekking tot de bebouwing van perceel 1 op de hoogte te stellen.
Voorzover van overmacht sprake zou zijn heeft appellant in ieder geval nagelaten binnen de in artikel 72 van Verordening (EG) nr. 796/2004 gestelde termijn daarvan aan verweerder melding te maken. Reeds hierom kan het beroep op overmacht niet slagen.
5.3 Appellant stelt ten onrechte dat hij, toen bleek dat de gerst niet goed was aangeslagen, zijn aanvraag niet meer had kunnen aanpassen. Het door verweerder niet aanvaarde gedeelte van perceel 1 had tot het moment van de AID controle op 24 augustus 2005 uit de aanvraag kunnen worden teruggetrokken. Dat appellant, naar hij stelt, daarvoor in feite maar de tijd had in de periode tussen de rekening van de loonwerker van 15 augustus en de AID- controle op 24 augustus dient voor zijn risico te komen. Appellant had immers eerder op de hoogte moeten zijn van het slecht aanslaan van de gerst.
5.4 Appellants betoog dat het niet aangeslagen gedeelte van perceel 1 als groene braak voor subsidie in aanmerking kan komen houdt in feite in dat hij zijn aanvraag alsnog wenst te wijzigen. Nu wijziging van de aanvraag na de uiterste datum van indiening van de verzamelaanvraag of met inachtneming van de zogenoemde kortingstermijn na 13 juni 2005, niet meer mogelijk was zou dit alleen nog mogelijk zijn geweest bij de aanwezigheid van een kennelijke fout in de aanvraag.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Daarvan is in dit geval geen sprake.
5.5 Nu van perceel 1 een oppervlakte van 1.88 ha als niet geconstateerd is aangemerkt was verweerder gehouden toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 51 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Dit leidde er toe dat voor de gewasgroep granen geen subsidie kon worden toegekend. Verweerder heeft niet de vrijheid om van de in dit artikel voorgeschreven regels af te wijken.
5.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep, voorzover opntvankelijk, ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.