5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellante heeft erkend dat perceel 4 in de referentiejaren steeds als blijvend grasland is opgegeven. Feitelijk zou het echter in 2000 braak hebben gelegen in verband met kavelwerkzaamheden. Aangezien dit gunstiger was in verband met de MINAS is het perceel toen echter toch als grasland opgegeven.
Met de uit 2006 stammende verklaring van de Grontmij, die niet specifiek vermeldt dat de kavelwerkzaamheden werden uitgevoerd op perceel 4, acht het College onvoldoende aangetoond dat het perceel in 2000, in afwijking van de opgave van appellante, inderdaad braak heeft gelegen.
5.2 Appellante stelt dat verweerder op zijn voor aanvragers van akkerbouwsubsidie in het leven geroepen website perceel 4 heeft vermeld met de aanduiding dat niet aan de definitie akkerland is voldaan. Door raadpleging van deze website had verweerder dus in één oogopslag kunnen zien dat opgave van perceel 4 voor akkerbouwsteun op een kennelijke fout berustte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten.
Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.
Het College is van oordeel dat verweerder in dit geval redelijkerwijs niet kon vaststellen dat appellante, in tegenstelling tot haar opgave, voor perceel 4 in het jaar 2005 eigenlijk geen steun had willen aanvragen.
Ten onrechte veronderstelt appellante dat de website in de ogen van verweerder steeds volledig betrouwbare informatie bevat. Dat is, naar verweerder heeft uiteengezet, niet het geval. De site wordt gevoed met historische gegevens uit aanvragen akkerbouwsteun. Maar het kan voorkomen dat een perceel, dat in de referentiejaren nooit is opgegeven voor steun, toch met een akkerbouwgewas beteeld is geweest. Dit is ook de reden dat een aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld aan te tonen dat een opgegeven perceel, anders dan de website aangeeft, wel aan de definitie voldoet. De opgave van perceel 4 voor akkerbouwsubsidie kon dus wel degelijk inhouden dat appellante, in afwijking van de gegevens op de site, bewust opgave deed, omdat in haar ogen sprake was van een steunwaardig perceel.
5.3 Nu verweerder zelf aangeeft dat de website niet meer is dan een hulpmiddel voor de aanvragers van subsidie, dat niet altijd juiste gegevens bevat, is niet duidelijk wat appellante wil bereiken met haar grief dat de website niet altijd betrouwbare gegevens bevat. Voorzover deze grief naar voren is gebracht om appellantes in de bezwaarfase naar voren gebrachte wens om kennis te mogen nemen van eventueel gebruikte satellietbeelden te ondersteunen, overweegt het College als volgt.
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat verweerder na afloop van de bezwaarfase ook satellietbeelden uit 1999 en 2000 heeft geraadpleegd. Deze beelden zijn dus - naar het College moet aannemen - niet gebruikt in het kader van de besluitvorming die leidde tot het bestreden besluit. Het College is van oordeel dat verweerder, afgaande op het gegeven dat perceel 4 steeds als blijvend grasland is opgegeven en dat niet is aangetoond dat perceel 4 in 2000 braak heeft gelegen, niet verplicht was om satellietbeelden te raadplegen teneinde zijn oordeel dat voldaan werd aan de definitie akkerland voldoende te motiveren.
Het College tekent daarbij overigens aan dat, ook als bewezen zou worden dat op het perceel in 2000 kavelwerkzaamheden zouden hebben plaatsgevonden, dit niet de conclusie zou rechtvaardigen dat van voor subsidie in aanmerking komende grond gesproken kan worden.
5.4 Zelfs indien er in 2000, in afwijking van hetgeen appellante in 2000 zelf heeft opgegeven, sprake zou zijn geweest van een kunstweide kan dit evenmin tot de conclusie leiden dat aan de definitie akkerland wordt voldaan. Gelet op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 16 september 2004 inzake Gschossmann (zaak C- 366/02) gaat het College er van uit dat een perceel slechts bij een aanwijsbare fysieke verandering het karakter van blijvend grasland kan verliezen. Het vervangen van gras door ander gras levert niet een zodanige verandering op.
5.5 Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de noodzaak voor verweerder zou hebben bestaan om satellietbeelden van vlak voor en vlak na de referentieperiode bij zijn onderzoek te betrekken. Onduidelijk is wat daarmee over het gebruik van het perceel ten tijde van de referentieperiode bewezen kan worden.
5.6 Evenmin heeft appellante enig argument aangedragen ter onderbouwing van haar grief dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 68 van Verordening (EG) nr. 796/2004.
5.7 De twijfels die de gemachtigde van appellante ter zitting heeft uitgesproken omtrent de door verweerder bij zijn verweerschrift overgelegde luchtfoto van juni 2003 geven het College geen aanleiding om te concluderen dat op deze foto op perceel 4 iets anders dan gras is waar te nemen.
5.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling acht het College geen termen aanwezig.