3. De beoordeling van het geschil
3.1 Het College zal ambtshalve de vraag beantwoorden of verweerder het bezwaar van appellant op goede gronden ontvankelijk heeft geacht.
3.2 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Vast staat dat verweerder het besluit van 24 februari 2006 op die datum aan appellant op zijn toenmalige adres in C heeft toegezonden. Hiermee heeft verweerder dit besluit op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Appellant heeft tegen het besluit van 24 februari 2006 pas bij brief van 12 juni 2006 (door verweerder ontvangen op 13 juni 2006) en derhalve na de daarvoor gestelde termijn, bezwaar gemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Verweerder heeft, gelet op deze bepaling, appellant bij brief van 30 juni 2006 verzocht opheldering te verstrekken over de geconstateerde termijnoverschrijding.
De door appellant bij brief van 6 juli 2006 gegeven toelichting heeft verweerder, gelet op het bestreden besluit, kennelijk voldoende geacht om niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege te laten.
3.3 Het College is van oordeel dat verweerder op basis van een niet genoegzame feitelijke grondslag heeft geconcludeerd dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het overweegt daartoe als volgt.
De door appellant in zijn brief van 6 juli 2006 verstrekte informatie omtrent slechte postbezorging is niet voorzien van enige verklaring van TPG post waarin zulks wordt onderschreven. Verweerder heeft zich ook anderszins niet ervan vergewist of die informatie juist is. Van het door appellant aangeboden bewijs door middel van getuigen heeft verweerder geen gebruik gemaakt. Voorts heeft verweerder ook niet onderzocht op welke datum appellant dan wel voor het eerst kennis heeft genomen van het besluit op zijn aanvraag akkerbouwsteun en hoe het besluit toen in zijn bezit was gekomen.
Het had op de weg van verweerder gelegen nadere informatie te vergaren alvorens een beslissing over de ontvankelijkheid van het bezwaar te nemen.
Het bestreden besluit kan derhalve niet in stand blijven. Het College zal daarom gelet op het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322.- ( 1 punt voor het opstellen van een beroepschrift door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend).