5. De beoordeling van het geschil
5.1 De vermelding in het bestreden besluit dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het ontbreken van belang vat het College op als een kennelijke verschrijving. Uit de daaraan voorafgaande overwegingen blijkt immers duidelijk dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat geen bezwaar mogelijk is, omdat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. De daaraan verbonden consequentie – niet-ontvankelijkheid van het bezwaar – is helder in het bestreden besluit vermeld. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder dit nog eens bevestigd. Aan de verschrijving behoeven dan ook geen verdere consequenties te worden verbonden.
5.2 Over de vraag of de brieven van 4 april 2005, 18 april 2005 en 2 mei 2005 (hierna: de brieven) zijn aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb overweegt het College het volgende.
Met de brieven heeft verweerder appellanten erover geïnformeerd dat hun gehele bedrijf is geblokkeerd voor de aan- en afvoer van runderen. Anders dan verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, treedt deze beperking in de verplaatsing van dieren (hierna: bedrijfsblokkade) niet van rechtswege in wanneer niet aan de I&R-verplichtingen wordt voldaan. In het systeem van de in paragraaf 2.1 genoemde Verordeningen is de bedrijfsblokkade een administratieve sanctie, welke sanctie door de lidstaat moet worden opgelegd, indien zich één van de genoemde situaties voordoet. Dit veronderstelt dat door de nationale autoriteit wordt vastgesteld dat zich op een bepaald bedrijf een dergelijke situatie voordoet, waarna die nationale autoriteit de sanctie oplegt. Het College vindt hiervoor steun in de geciteerde overwegingen in de preambules van de Verordeningen en in de geciteerde artikelen ervan. Uit andere taalversies van Verordening (EG) nr. 494/98 blijkt nog duidelijker dan uit de Nederlandse versie dat de sancties bij deze verordening zijn voorzien (Frans: "prévues", Engels: "provided for", Duits: "vorgesehene") en dat de sanctie door de autoriteiten moet worden opgelegd (Franse versie: "une limitation est imposée", Engelse versie: "a restriction shall be imposed", Duitse versie: "so wird eine Beschränkung (…) verhängt").
Deze uitleg wordt ook verlangd door eisen van rechtszekerheid. Voor een ondernemer moet duidelijk zijn of zijn bedrijf wel of niet is geblokkeerd. Aan de hand van alleen de Verordeningen is dat niet altijd eenvoudig door hemzelf uit te maken. Zo zal niet altijd duidelijk zijn of een dier aan geen enkele bepaling van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 820/97 voldoet of dat op een bepaald bedrijf voor meer dan 20% van de dieren niet volledig aan de I&R-verplichtingen is voldaan. Een besluit van de nationale autoriteit is derhalve vereist om de bedrijfsblokkade te realiseren.
5.3 Het betoog van verweerder dat het rechtsgevolg van de bedrijfsblokkade is geregeld in artikel 40 van de Regeling kan het College niet volgen. In dit artikel is een algemene, strafrechtelijk te handhaven, verbodsbepaling opgenomen om in bepaalde situaties runderen op een bedrijf onder meer aan- of af te voeren. Daarbij wordt verwezen naar de situaties, bedoeld in artikelen van Verordening (EG) nr. 494/98. Het betoog ziet eraan voorbij dat de daar genoemde situaties zich eerst voordoen, wanneer de nationale autoriteit aan de veehouder een beperking heeft opgelegd. Het is dan verboden om in strijd met die opgelegde bedrijfsblokkade te handelen.
5.4 Bij dit licht beschouwd moeten de brieven van verweerder aldus worden geïnterpreteerd dat hij van mening was dat zich de situatie voordeed dat de administratieve sanctie van bedrijfsblokkade op de bedrijven van appellanten moest worden toegepast. Gelet op de – uit de Verordeningen voortvloeiende – verplichting tot het toepassen van die administratieve sanctie, moeten de brieven geacht worden op dat rechtsgevolg te zijn gericht. Daarmee zijn de brieven besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb.
5.5 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Verweerder zal opnieuw op de bezwaren van appellanten moeten beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellanten. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1, ad € 322,00 per punt).