8. De beoordeling van het geschil
8.1 Ter zitting heeft de minister betoogd dat Arrow geen procesbelang heeft bij haar hoger beroep, omdat, zelfs als haar programmatisch voornemen met een "+" zou worden gewaardeerd en zij derhalve net als Sky in totaal een "++" zou scoren, dan de hoogte van het financieel bod de doorslag zou hebben geven en in dat geval was de vergunning alsnog naar Sky gegaan. Het College is dienaangaande van oordeel dat de gronden van Arrow ook zijn gericht tegen de aan de verdelingsprocedure ten grondslag liggende regelingen en dat, als deze gronden doel zouden treffen, de gehele procedure opnieuw zou moeten worden opgezet, waardoor Arrow in beginsel weer een nieuwe kans zou hebben om de vergunning te verkrijgen. Arrow heeft derhalve nog steeds procesbelang.
8.2 Arrow heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak van 7 november 2005 ten onrechte niet is ingegaan op een deel van de door haar aangevoerde gronden, door de rechtbank opgesomd als gronden c tot en met f. Het College stelt op basis van de stukken vast, dat van het door Arrow aan het College toegezonden afschrift van de aangevallen uitspraak pagina 15 ontbreekt, waarop precies deze gronden worden besproken door de rechtbank. Nu de pagina's van de aangevallen uitspraak zijn genummerd, dient het voor rekening en risico van Arrow te blijven dat zij zich aanvankelijk heeft verlaten op een niet volledig afschrift van de uitspraak. Het hoger beroep kan op dit punt dan ook geen doel treffen.
8.3 Ten aanzien van het hoger beroep van Radio 10 inzake de beslissing van 21 mei 2003, waarbij de minister krachtens artikel 23 van de Regeling AVT aan Sky te kennen heeft gegeven dat haar aanvraag voor kavel A2 voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 16 tot en met 21 van de regeling, overweegt het College ambtshalve als volgt.
8.3.1 Ingevolge artikel 6:3 van de Awb is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
8.3.2 Zoals het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 27 augustus 2003 (www.rechtspraak.nl, LJN AL1184, AB 2003, 435) behelst artikel 6:3 van de Awb geen verruiming van de mogelijkheden voor bezwaar en beroep, in die zin dat deze mogelijkheden zouden kunnen worden uitgebreid tot beslissingen die geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Indien sprake is van een besluit, en dit besluit dient ter voorbereiding van een ander besluit, opent artikel 6:3 van de Awb de mogelijkheid om bezwaar en beroep in te stellen tegen deze besluiten die weliswaar voorbereidend van aard zijn, doch daarenboven een zodanig zelfstandige betekenis hebben dat het gerechtvaardigd is dat zij rechtstreeks voor bezwaar en beroep vatbaar blijven.
8.3.3 Naar het oordeel van het College dient de beslissing van 21 mei 2003 te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, nu daarmee het in de Regeling AVT voorziene rechtsgevolg in het leven wordt geroepen dat de aanvraag voor kavel A2 van Sky wordt toegelaten tot de eigenlijke vergelijkende toets, waardoor Sky daadwerkelijk kans maakt op verkrijging van de vergunning. Anders dan de rechtbank en partijen, ziet het College evenwel niet, dat dit rechtsgevolg de bij dit besluit betrokken belanghebbenden – Sky en de overige aanvragers voor kavel A2 – los van het voor te bereiden besluit in hun belang treft. Het voor te bereiden besluit is in onderhavig geval het besluit waarbij na het doorlopen van de vergelijkende toets wordt beslist op de aanvraag, hetzij in positieve zin, hetzij in negatieve zin. Hoewel op iedere aanvraag afzonderlijk wordt beslist, is het voor te bereiden besluit in feite één beslissing, namelijk de toewijzing van het gebruik van een kavel aan één der aanvragers en volgt uit dit besluit automatisch de afwijzing van de overgebleven aanvragen. Dat het besluit op grond van artikel 23 een belangrijke plaats inneemt in het systeem van de vergelijkende toets, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, leidt niet tot een ander oordeel, nu belanghebbenden de juistheid van de inhoud van de beslissing op grond van artikel 23 van de Regeling AVT aan de orde kunnen stellen in de procedure tegen de uiteindelijke besluiten waarbij de vergunningen worden verleend of geweigerd. Eveneens met juistheid heeft de rechtbank overwogen, dat indien zou blijken dat een aanvraag ten onrechte tot de eigenlijke vergelijkende toets zou zijn toegelaten, de vergelijkende toets opnieuw dient te worden gedaan. Naar het oordeel van het College kan dit echter niet worden voorkomen door afzonderlijk bezwaar en beroep open te stellen tegen het krachtens artikel 23 van de Regeling AVT genomen besluit, zoals de rechtbank kennelijk heeft verondersteld, reeds omdat dit besluit slechts enkele dagen vóór de vergelijkende toets en de definitieve besluiten is genomen. Ook gedurende het vervolg van de bezwaar- en beroepsprocedures is steeds gelijktijdig beslist op de bezwaren en beroepen tegen de voorbereidingsbesluiten en de definitieve besluiten, zodat ook in zoverre niet valt in te zien welk belang partijen in dit geval zouden kunnen hebben bij een aparte rechtsgang tegen het besluit op grond van artikel 23 van de Regeling AVT. Het College ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat tegen deze besluiten bezwaar en beroep openstaat, los van de uiteindelijke besluiten inzake de toewijzing van de vergunningen. Overigens merkt het College in dit verband op, dat een krachtens artikel 22 van de Regeling AVT genomen besluit, waarbij een aanvraag wordt afgewezen omdat het niet voldoet aan de eisen van de artikelen 16 tot en met 21, wel voor bezwaar en beroep vatbaar is, reeds omdat de rechtsgevolgen van een dergelijk besluit niet kunnen worden aangetast door bezwaar en beroep in te stellen tegen het besluit waarbij de desbetreffende vergunning wordt toegekend aan één van de andere aanvragers. De hierboven aangehaalde uitspraak van het College van 27 augustus 2003 heeft betrekking op een besluit met rechtsgevolgen die vergelijkbaar zijn met die van een krachtens artikel 22 van de Regeling AVT genomen besluit.
8.3.4 Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank miskend dat de minister het bezwaar tegen het besluit van 21 mei 2003 ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak van 25 oktober 2005, kenmerk TELEC 04/2217-WILD en TELEC 04/2218-KNP, komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het College het beroep van Radio 10 tegen het besluit van 11 juni 2004 gegrond verklaren en, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf voorziend het tegen het besluit van 21 mei 2003 door Radio 10 ingediende bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
8.3.5 De door Radio 10 tegen de beoordeling van het besluit van 21 mei 2003 ingediende gronden komen in het navolgende overigens aan de orde bij de behandeling van het hoger beroep van Radio 10 betreffende de besluiten van 26 mei 2003, gelet op hetgeen in bezwaar en beroep naar voren is gebracht.
8.4 Radio 10 heeft betoogd dat Sky ten tijde van het nemen van het krachtens artikel 23 van de Regeling AVT genomen besluit van 21 mei 2003 niet voldeed aan de eisen van artikel 19, tweede lid, van die regeling. Daarbij heeft de rechtbank volgens Radio 10 haar beslissing ter zake niet, althans onvoldoende, gemotiveerd door uitsluitend te verwijzen naar de toelichting op de regelingen.
8.4.1 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Regeling AVT wordt ten aanzien van de kennis en ervaring van de aanvrager voor een vergunning voor een kavel, aangewezen voor niet-recente bijzondere muziek, de eis gesteld dat de aanvrager aantoonbaar kan beschikken over kennis en ervaring met betrekking tot de productie en exploitatie van een radioprograma dat overwegend bestaat uit niet-recente muziek.
8.4.2 Uit deze bepaling volgt dat een aanvrager aannemelijk dient te maken in zijn aanvraag dat hij over kennis en ervaring beschikt, eventueel – zoals in onderhavig geval – kennis en ervaring met betrekking tot een bepaalde categorie radioprogramma's. Op welke wijze een aanvrager een dergelijke kennis en ervaring ten genoegen van de minister aantoont, is niet nader genormeerd, noch in artikel 19 van de Regeling AVT, noch in het daaraan ten grondslag liggende artikel 6 van het Fb.
8.4.3 In het besluit van 11 juni 2004, waarbij de minister heeft beslist op de desbetreffende bezwaren van Radio 10, heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat Sky in haar aanvraag voor kavel A2 deugdelijk heeft onderbouwd dat zij over voldoende kennis en ervaring beschikt om de voor dit kavel bedoelde programma's uit te zenden. Daarbij heeft de minister gesteld dat Sky in haar aanvraag heeft aangetoond dat Sky: (-) in en buiten Nederland ruimschoots ervaring heeft met het succesvol leiden van radiostations die zijn gericht op dezelfde doelgroep als het gouwe ouwe station; (-) vanaf 2001 in Duitsland Sky Radio Hessen exploiteert, waarop een radioformat wordt uitgezonden dat op gouwe ouwe nummers is gebaseerd en waarvan de muziek in Nederland wordt samengesteld; (-) ook op de huidige zender door Sky Radio reeds gouwe ouwe muziek wordt geprogrammeerd; (-) voor het gouwe ouwe station zal kunnen beschikken over alle kennis en ervaring, middelen, contacten, contracten en mogelijkheden van de professionele organisatie van de moedermaatschappij; (-) in de jaren 1994 en 1995 daadwerkelijk een gouwe ouwe zender heeft geëxploiteerd, dat het toenmalige management bij de nieuwe gouwe ouwe zender betrokken zal zijn en dat programmaleiders en muzieksamenstellers met ervaring op het terrein van gouwe ouwe muziek voor de nieuwe zender zullen kunnen werken; (-) over de benodigde presentatoren en programmamakers kan beschikken, gezien hun media- en presentatieverleden dat onderbouwd is aangegeven, en (-) dat Sky kan beschikken over de expertise van de heer Roland die deskundig is op het gebied van gouwe ouwe muziek.
8.4.4 Het College stelt in dit verband voorop - na vertrouwelijke kennisname van de aanvraag voor kavel A2 van Sky - dat de door de minister genoemde punten alle uitgebreid onderbouwd en zo nodig gedocumenteerd in het hoofdstuk over kennis en ervaring in de aanvraag van Sky zijn terug te vinden. Uit deze aanvraag blijkt ook dat hetgeen Radio 10 tegen genoemde punten heeft aangevoerd feitelijke grondslag ontbeert. Het betreft dan onder meer de door Radio 10 bestreden punten inzake de door Sky opgedane ervaring in de jaren 1994 en 1995, die volgens Radio 10 niet mocht worden meegerekend omdat destijds de gouwe ouwe zender niet rendabel werd geëxploiteerd, de beweerdelijk beperkte medewerking van de deskundige Roland, die volgens Radio 10 uitsluitend bij de aanvraag had geadviseerd, de ervaring die Sky opdoet met het Duitse station in Hessen, dat volgens Radio 10 niet succesvol zou zijn, de benodigde kennis over de relevante doelgroep en het door Sky kunnen beschikken over presentoren met relevante ervaring, hetgeen volgens Radio 10 onvoldoende vaststond. Overigens zijn deze punten naar het oordeel van het College goeddeels ook inhoudelijk weerlegd in het verweerschrift in eerste aanleg en in de zienswijzen van Sky gedurende de procedure. Andere argumenten die Radio 10 in dit verband heeft aangevoerd en die betrekking hebben op de gebeurtenissen tussen Radio 10 en Sky die na 21 of 26 mei 2003 hebben plaatsgevonden, kunnen aan het voorgaande niet afdoen, omdat bepalend is of ten tijde van het nemen van het besluit van 21 mei 2003 door Sky in haar aanvraag was aangetoond dat zij over gerichte kennis en ervaring kon beschikken.
8.4.5 Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de minister de aanvraag van Sky terecht tot de vergelijkende toets heeft toegelaten. Daarbij heeft de rechtbank haar oordeel gebaseerd op de haar vertrouwelijk overgelegde aanvraagbescheiden, zo blijkt uit de aangevallen uitspraak van 25 oktober 2005. Het College vermag aldus niet in te zien hoe de aangevallen uitspraak niet zou voldoen aan artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb of de eisen die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens worden gesteld aan een rechterlijke uitspraak. Daarbij neemt het College in aanmerking dat, zoals hierboven is overwogen, de weerlegging van de door Radio 10 aangevoerde standpunten uitsluitend is gebaseerd op het ontbreken van de feitelijke grondslag van deze standpunten, hetgeen in dit geval een uitvoerige motivering door de rechter in de weg staat, omdat de feiten een vertrouwelijk karakter dragen. Derhalve heeft de rechtbank in onderhavig geval kunnen volstaan met een verwijzing naar de vertrouwelijke kennisname van de stukken waarop zij haar beslissing heeft gebaseerd. Voorzover Radio 10 ter zitting nog heeft betoogd dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door te overwegen dat Sky onmiskenbaar over een "voldoende mate van kennis en ervaring" beschikte, faalt dit betoog, omdat de rechtbank daarmee kennelijk geen andere maatstaf heeft gehanteerd dan die welke ligt besloten in artikel 19, tweede lid, van de Regeling AVT. Het hoger beroep van Radio 10 kan op dit punt dan ook niet slagen.
8.5 Zowel Radio 10 als Arrow hebben op basis van verschillende argumenten betoogd dat de verdelingsprocedure en de daaraan ten grondslag liggende regelingen niet voldoen aan de eisen van transparantie, verifieerbaarheid en non-discriminatie, dan wel dat de wijze waarop de commissie de procedure heeft uitgevoerd niet aan deze regelingen en de daarin geïncorporeerde eisen voldoet. Daarbij heeft Radio 10 nog aangevoerd dat de rechtbank haar beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd. Naar het oordeel van het College zijn de hoger beroepen op dit punt ongegrond. Daartoe wordt als volgt overwogen.
8.5.1 In de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de relevante onderdelen geciteerd van de toelichting op de artikelen 2 tot en met 6 van de Regeling AGF en artikel 29 van de Regeling AVT, die deels ook zijn opgenomen in paragraaf 2.1 van deze uitspraak. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat, gegeven de relevante bepalingen en de toelichting daarop, niet staande kan worden gehouden dat de verdelingsprocedure niet voldoet aan de daarvoor geldende bepalingen van de Kaderrichtlijn, waaronder begrepen de eisen van transparantie, verifieerbaarheid en non-discriminatie. Het College is van oordeel dat de rechtbank haar beslissing aldus op inzichtelijke wijze en op goede gronden heeft gegeven.
8.5.2 Uit de Regeling AVT, deels mede in samenhang gelezen met de Regeling AGF, blijkt aan welke eisen de aanvragers moeten voldoen om mee te dingen naar welke vergunning. Door de vraag- en antwoordprocedure als bedoeld in artikel 7 van de Regeling AVT is voorts voorzien in een mogelijkheid om eventuele onduidelijkheden over de verdelingsprocedure zoveel als mogelijk op te heffen. Anders dan partijen hebben gesteld, zijn naar het oordeel van het College de toetsingscriteria voor de vergelijkende toets duidelijk neergelegd in – voorzover in onderhavig geval van belang – artikel 5 van de Regeling AGF in samenhang gelezen met artikel 29 van de Regeling AVT en de toelichting daarop, zoals deels geciteerd in paragraaf 2.1 van deze uitspraak, en die in de vraag- en antwoordprocedure nog uitvoerig is toegelicht in onder meer vraag 11. Gelet hierop was voor alle aanvragers vooraf bekend dat een programmatisch voornemen voor een "+" in aanmerking komt, indien meer wordt geboden dan in de criteria van artikel 5 van de Regeling AGF is voorgeschreven en indien het programmatisch bod, nadat het in relatie is gebracht met die van de andere aanvragers, significant uitstijgt boven het aanbod van de anderen. De biedingen zijn voorts uitgedrukt in percentages van de zendtijd, waardoor niet alleen wordt aangesloten bij de clausuleringsvoorschriften in de Regeling AGF, maar tevens een getalsmatige vergelijking mogelijk is. Het College ziet geen aanknopingspunten om dit in strijd te achten met de in de nationale of Europese regels neergelegde eisen. Laatstbedoelde vergelijking zal altijd een zeker kwalitatief aspect bevatten, maar die enkele omstandigheid brengt naar het oordeel van het College nog niet mee dat de procedure zelf niet transparant, objectief of verifieerbaar is. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat tevoren niet bekend was op welke wijze de commissie deze vergelijking precies zou uitvoeren – namelijk door de geboden percentages in een spreidingsmodel te vertalen en vervolgens te bezien in hoeverre door de verschillende aanvragers van het gemiddeld gebodene in positieve of in negatieve zin is afgeweken. Waar het bij de toepassing van de eisen van transparantie, objectiviteit en verifieerbaarheid om gaat, is of de procedure, inclusief de toetsingscriteria, vooraf bij alle betrokkenen bekend was en of achteraf controleerbaar is dat de procedure daadwerkelijk in overeenstemming met de vooraf opgestelde regelingen is uitgevoerd. In onderhavig geval is hieraan voldaan, nu de commissie haar werkwijze inzichtelijk in haar advies heeft uiteengezet, deze werkwijze in overeenstemming is met de Regeling AVT en dit advies, zoals overgenomen door de minister, uiteindelijk door betrokken partijen aan een rechterlijke controle kan worden onderworpen. Tot slot is gesteld noch gebleken is dat (potentiële) aanvragers door de regelingen op ongelijke wijze zijn behandeld of in een ongelijke positie hebben verkeerd.
8.5.3 Ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de eis van objectiviteit, ziet het College op grond van het voorgaande evenmin aanleiding voor het oordeel dat de Regeling AGF of Regeling AVT in strijd is met enige nationale of Europese rechtsregel. Het betoog van Radio 10, dat uit de regelingen niet blijkt welke maatstaven zijn gehanteerd voor onder meer de vraag wanneer een aanvraag "significant" uitstijgt boven de biedingen van de andere aanvragers of wanneer sprake is van "overbieden", kan in ieder geval niet slagen. Uit de toelichting op artikel 29 van de Regeling AVT blijkt naar het oordeel van het College dat met "significant" niet specifiek het statistische begrip is bedoeld, zodat daarmee voor partijen duidelijk was dat aan dta woord veeleer de betekenis moet worden toegekend die het heeft in het gewone taalgebruik, namelijk "veelbetekenend" of "verantwoorde conclusies toelatend" (Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, veertiende uitgave, 2005). De commissie heeft, blijkens haar advies, dan ook terecht op deze wijze toepassing gegeven aan het begrip "significant". Evenmin ziet het College aanknopingspunten dat voor partijen voorafgaand aan de verdelingsprocedure onduidelijk is geweest wanneer sprake zou zijn van "overbieden" op het programmatische voornemen, nu dat in de toelichting op artikel 29 van de Regeling AVT staat vermeld en nader is uiteengezet in het antwoord op vraag 11 van de vraag- en antwoordprocedure - waarin overigens ook de relatie met de financiële haalbaarheid van het bedrijfsplan wordt uitgelegd. Dat de commissie bij de invulling van een dergelijke term enige beoordelingsvrijheid toekomt, biedt op zichzelf nog geen grond voor het oordeel dat voorafgaande aan de verdelingsprocedure niet duidelijk is geweest welke maatstaven zouden worden gehanteerd of dat deze maatstaven niet op een objectieve en uniforme wijze kunnen worden toegepast.
8.5.4 Voorzover Radio 10 en Arrow hebben aangevoerd dat, in strijd met de eisen voor een transparante, objectieve en verifieerbare procedure, de commissie één van de voor kavel A2 opgestelde criteria (namelijk criterium 4) buiten beschouwing heeft gelaten, berust dit betoog naar het oordeel van het College op een onjuiste lezing van het advies. Blijkens het advies van de commissie heeft zij bij de geclausuleerde kavels, overeenkomstig de toelichting bij artikel 29 van de Regeling AVT, alle gezichtsbepalende criteria bij haar beoordeling betrokken. Als hierboven reeds vermeld, heeft de commissie vervolgens, teneinde de verschillende biedingen onderling te kunnen vergelijken, de per criterium geboden percentages in spreidingsmodellen vertaald, waardoor zichtbaar wordt wat er per criterium gemiddeld is geboden en in welke mate de individuele aanvragers daarvan met hun percentages afwijken. Met de rechtbank, is het College van oordeel dat met deze werkwijze, gelet op hetgeen terzake in de Regeling AVT en de toelichting daarop is gesteld, geen onjuiste invulling is gegeven aan de wijze van toepassing van de toetsingscriteria, waaronder de eis dat de aanvragen onderling op hun biedingen worden vergeleken teneinde te kunnen bepalen of één of meerdere van de aanvragers significant boven de biedingen van de andere aanvragers uitstijgen. De commissie heeft evenwel bij geen van de geclausuleerde kavels een spreidingsmodel gemaakt voor de biedingen op criterium 1 (in alle gevallen de eis dat tussen 07.00 en 19.00 uur wordt uitgezonden). Bij de beoordeling van de aanvragen voor kavel A2 heeft de commissie evenmin een spreidingsmodel gemaakt van de biedingen op criterium 4 (maximaal 50% klassieke of jazzmuziek). Hieraan ligt ten grondslag dat de verschillende biedingen onderling te weinig van elkaar verschillen om zich van elkaar te onderscheiden: zeven aanbieders hebben 0% geboden en twee aanbieders – waaronder Radio 10 – hebben 5% geboden. Anders dan partijen hebben betoogd, volgt uit deze werkwijze naar het oordeel van het College niet dat de commissie criterium 4 buiten de procedure heeft gelaten. De commissie heeft daarentegen de biedingen op dit criterium juist in beschouwing genomen en vervolgens geconcludeerd dat de biedingen op dit criterium onderling te weinig van elkaar verschillen om gerechtvaardigd een onderscheid aan te brengen. Het College ziet geen aanleiding dit niet in overeenstemming te achten met artikel 29 van de Regeling AVT en de toelichting daarop. Gelet hierop, kan de in het verlengde van de vorige grief betrokken stelling van Radio 10, namelijk dat zij andere percentages op de criteria 2 en/of 3 had geboden indien zij had geweten dat criterium 4 door de commissie niet zou worden betrokken in de boordeling, ook niet leiden tot het oordeel dat de commissie de procedure in strijd met de regelingen of anderszins in strijd met eisen van transparantie, objectiviteit en verifieerbaarheid heeft uitgevoerd. Voorts kan de stelling van Arrow, dat, had zij geweten dat slechts naar de hoogte van de geboden percentages zou worden gekeken zij het hoogst denkbare bod had gedaan, niet worden gevolgd, reeds niet omdat Arrow ter zitting heeft aangegeven dat zij welbewust heeft gekozen voor een bepaalde inhoud van haar programmatische voornemen. De door Arrow geboden percentages vormen hiervan een afspiegeling en wijziging daarvan zou dan ook moeten leiden tot een wijziging van haar programmatisch voornemen (en bedrijfplan).
8.5.5 Arrow heeft in dit verband verder naar voren gebracht dat de beoordeling door de commissie ten onrechte een louter rekenkundige exercitie is geweest. Zo dat al zou zijn toegestaan, dan heeft Arrow naar eigen zeggen op basis van de analyses van Einmahl aangetoond dat deze rekenkundige exercitie onjuist is geweest. Het College volgt Arrow niet in dit betoog, nu in het vorenoverwogene is gebleken dat de programmatische voornemens weliswaar getalsmatig (want uitgedrukt in percentages van de zendtijd) zijn vergeleken, maar dat deze vergelijking ook een kwalitatieve beoordeling door de commissie heeft behelsd, namelijk wat betreft de vraag of sprake was van significante positieve of negatieve afwijkingen van het per criterium gemiddeld gebodene. In zoverre is dan ook geen sprake geweest van een louter rekenkundige exercitie, en evenmin van een kwantitatieve of statistische analyse, en kunnen reeds hierom ook de rapporten van Einmahl niet afdoen aan de beoordeling door de commissie.
8.5.6 Volgens Arrow is de commissie voorts uitgegaan van een onjuiste interpretatie van wat onder "bijzondere muziek" als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Regeling AGF moet worden verstaan, zoals nader omschreven in de toelichting daarop en in nr. 218 van de vraag- en antwoordprocedure. Daaruit blijkt volgens Arrow dat muziekproducties die een hitnotering hebben gehad geen bijzondere muziek zijn. Met deze uitleg heeft Arrow in het bijzonder rekening gehouden bij het opstellen van haar aanvraag en de commissie heeft daaraan ten onrechte niet meer betekenis gehecht. Hieruit volgt verder ook dat het programmatische voornemen van Sky niet voldoet aan de eisen van "bijzondere muziek", waarvoor kavel A2 is bestemd, en daarom had dit voornemen niet met een "+" mogen worden beoordeeld, aldus Arrow. Het College volgt Arrow niet in dit betoog. Zowel in de in artikel 5, eerste lid, van de Regeling AGF neergelegde criteria als de toelichting daarop staat vermeld dat onder "bijzondere muziek" tevens wordt verstaan muziek die in de hitlijsten genoteerd heeft gestaan, indien die muziekproducties ouder dan vijf jaar zijn. Blijkens de toelichting is daarmee juist ook beoogd een kavel voor gouwe ouwe popmuziek mogelijk te maken. Het niet op een bepaald kavel toegespitste antwoord op vraag nr. 218 kan op zichzelf niet afdoen aan de in artikel 5, eerste lid, tweede volzin en onder c, van de Regeling AGF ondubbelzinnig geformuleerde uitzondering van hitnoteringen van vijf jaar en ouder. Tot slot is gesteld noch gebleken, dat het programmatisch voornemen van Sky niet aan artikel 5, eerste lid, van de Regeling AGF voldoet. De desbetreffende gronden kunnen dan ook niet slagen.
8.6 Radio 10 heeft nog aangevoerd dat de beoordeling door de commissie van de aanvragen zich destijds buiten de waarneming van de minister heeft voltrokken en dat deze zich derhalve niet op het advies van de commissie had mogen baseren, mede gelet op de gebreken in het advies. Het College heeft in het voorgaande geoordeeld dat aan het advies van de commissie ten aanzien van kavel A2 geen gebreken kleven, noch naar de inhoud noch naar de totstandkoming, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid en overeenkomstig artikel 3:49 van de Awb op het advies kon baseren.
8.7 Uit het voorgaande volgt, dat de gronden van Radio 10 en Arrow geen aanleiding geven voor het oordeel dat de minister de vergunning voor het gebruik van kavel A2 niet op goede gronden aan Sky heeft verleend, nu de aanvraag voor kavel A2 van Sky in redelijkheid met "++" kon woren beoordeeld en geen van de andere aanvragers een dergelijke score heeft behaald. Gelet hierop, behoeven de gronden die betrekking hebben op de aanvragen van de overige aanvragers, waaronder Sanoma, geen bespreking meer.
8.8 De conclusie moet zijn dat het hoger beroep van Radio 10 in zoverre doel treft, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar bezwaar tegen het besluit van 21 mei 2003 terecht is ontvangen door de minister. De aangevallen uitspraak van 25 oktober 2005, kenmerk TELEC 04/2217-WILD en TELEC 04/2218-KNP, komt dan ook voor gedeeltelijke vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het College met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van Radio 10 alsnog niet-ontvankelijk verklaren. De hoger beroepen van Radio 10 en Arrow zijn voor het overige ongegrond. De aangevallen uitspraak van 7 november 2005, kenmerk TELEC 04/2050-WILD, voorzover deze betrekking heeft op kavel A2, dient te worden bevestigd.
8.9 Het College acht voorts termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van Radio 10 van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep vastgesteld op € 1.288,-- op basis van 4 punten (indienen beroep- en hoger beroepschrift en twee keer verschijnen ter zitting) tegen een waarde van € 322,-- per punt. Daarbij is geen factor anderhalf toegepast wegens het gewicht van de zaak, omdat de vernietiging wordt uitgesproken op basis van een ambtshalve beoordeling van een onderdeel van het geding. Voor een proceskostenveroordeling ten gunste van Arrow ziet het College geen aanleiding.