3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
In het bestreden besluit heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat de brief van 16 november 2006 aan ActiZ een informerend karakter heeft en niet is gericht op rechtsgevolg. Verweerster heeft het bezwaar aangemerkt als kennelijk niet-ontvankelijk omdat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), en heeft - onder verwijzing naar artikel 7:3, onder a, van de Awb - afgezien van het houden van een hoorzitting. In de begeleidende brief heeft verweerster meegedeeld dat zij voornemens is een aantal vragen van verzoekster over het contracteerbeleid van de zorgkantoren specifiek voor de cliënten en de instellingen in de gehandicaptenzorg (separaat) te beantwoorden.
Ter zitting is verweersters gemachtigde uitgebreid ingegaan op zowel het bestreden besluit als het verzoek om een voorlopige voorziening. In dat verband heeft hij allereerst erop gewezen dat zijns inziens de brief van verweerder aan ActiZ van 16 november, waartegen het bezwaarschrift van verzoekster is gericht, geen besluit behelst, maar slechts een mening. De brief bevat geen verwijzing naar enige wettelijke bevoegdheid van de NZa, expliciet noch impliciet, maar beperkt zich tot het geven van een opvatting, een mening, over een aspect van het inkoopbeleid van de zorgkantoren.
Als men zich niet beperkt tot de letterlijke inhoud van de brief, zou de vraag kunnen worden gesteld of daarin niet impliciet de afwijzing kan worden gelezen van een aanvraag om een bepaald besluit te nemen, dan wel de weigering om een bepaald
besluit te nemen. Dat is volgens verweerster niet het geval. Inde brief van 31 oktober 2006. brengt Actiz haar zorgen over het contracteerbeleid tot uiting en zij besluit: 'Graag vernemen wij of de NZa [...] deze uitwerking van doelmatigheid afkeurt [...].' Méér dan dat heeft ActiZniet gevraagd.
De brief van verweerster bevat volgens haar evenmin een bestuurlijk rechtsoordeel..
Er valt geen specifiek wettelijk voorschrift aan te wijzen, over de toepasselijkheid of uitleg waarvan verweerder iets zou kunnen zeggen.
Iets anders is dat de zorgverzekeraars, in de praktijk: de zorgkantoren, in algemene zin verplicht zijn hun werkzaamheden 'op een doelmatige wijze' uit te voeren, zie artikel 34 AWBZ en dat verweerster ook tot taak heeft op die doelmatigheid toe te zien, zie artikel 16, aanhef en onder d, Wmg. Een opvatting over de rechtmatigheid van het handelen van zorgverzekeraars is per definitie iets anders dan een oordeel over de doelmatigheid. In die laatste context spreekt verweerder zich niet uit over de
rechtmatigheid van het (pre)contractueel handelen van de zorgkantoren. Ook om die reden is de opvatting zoals verwoord in de brief van 16 november 2006 geen bestuurlijk rechtsoordeel.
Verder is er de eis dat het voor de belanghebbende 'onredelijk bezwarend' moet zijn een besluit uit te lokken.
Gesteld dat er voor verweerster aanleiding zou zijn om op grond van de Wmg enig besluit te nemen jegens de zorgverzekeraars of zorgkantoren, dan valt niet in te zien waarom het voor verzoekster 'onredelijk bezwarend' zou zijn om zo’n besluit te vragen.
Verweerster merkt nog op dat áls de brief van 16 november 2006 als een besluit zou moeten worden aangemerkt, nog geheel de vraag openligt of VGN kan worden aangemerkt als degene wier belang rechtstreeks bij dit besluit betrokken is.
Die vraag dringt zich volgens verweerster op, omdat het hier gaat om het handelen van zorgkantoren bij het aangaan van overeenkomsten met zorgaanbieders. Gezegd zou kunnen worden dat het belang van zorgaanbieders, dus ook van verzoekster als belangenorganisatie, daarbij alleen indirect, namelijk via de band van de precontractuele verhoudingen met zorgkantoren, betrokken is.
Volgens verweerster zal het zich bij de toepassing van de Wmg vaker voordoen dat een marktpartij, in plaats van haar wederpartij zelf aan te spreken, voor dat doel de NZa zal willen gebruiken. Of daarvoor plaats is, hangt onder andere af van de uitleg van het begrip belanghebbende. Aan de afweging die dat eist is verweerster in dit dossier niet toegekomen.
Met betrekking tot het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de gemachtigde van verweerster ter zitting opgemerkt dat het kennelijk doel van verweerster is dat de voorzieningenrechter vóór 1 maart 2007 de toepassing van het 'doelmatigheidscriterium' in de aanbestedingen opschort.
Verweerster merkt op dat zij niet aanbesteding heeft voorgeschreven, laat staan hoe er dient te worden aanbesteed. Het is volgens haar dan ook niet in te zien hoe door middel van een voorlopige voorziening het resultaat zou kunnen worden
bewerkstelligd dat VGN voor ogen staat.
Afgezien hiervan zou het niet juist zijn wanneer verweerster op het punt van het contracteerbeleid op de stoel van de zorgkantoren zou plaatsnemen en hun zou voorschrijven hoe te handelen, in elk geval zo lang zij handelen binnen het wettelijk kader. In dit opzicht is de opvatting van verweerster, zoals verwoord in de brief van 16 november 2006, dat de door de zorgkantoren gekozen werkwijze geen afbreuk doet en hoeft te doen aan de rechten van verzekerden. Verweerster ziet daarom niet in waarom een interventie van haar noodzakelijk zou zijn, daargelaten welke de rechtsgrond daarvoor zou zijn en daargelaten het feit dat haar bij de beoordeling van de noodzaak van een interventie ook de nodige beleidsvrijheid zou toekomen. Daarnaast is er een meer specifiek bezwaar tegen het in dit stadium alsnog interveniëren in de aanbestedingsprocedures die de zorgkantoren hebben gevolgd. De zorgaanbieders hebben vóór 1 december 2006 moeten inschrijven en hebben dat in feite ook gedaan. Bij het karakter van de aanbestedingsprocedures past het niet als na de inschrijving alsnog de spelregels worden veranderd.
Ten slotte heeft verweerster doen opmerken dat dit alles niet wegneemt dat verweerster een open oog heeft voor problemen die marktpartijen in hun onderlinge verkeer menen te ondervinden. In dat kader is er op 16 januari 2007 op uitnodiging van
verweerster een gesprek geweest met verzoekster. Verzoekster is uitgenodigd naar aanleiding van haar brief van 30 januari 2007 te verduidelijken welk besluit volgens haar precies moet worden genomen. De voorzitter van de Raad van
Bestuur van verweerster heeft voorts nog op 8 februari 2007 de voorzitter van verzoekster voorgesteld om in plaats van deze procedure in overleg te treden om een beter beeld te krijgen van waar nu precies de schoen wringt.
Daar is naar de mening van verweerster alle aanleiding voor, al was het omdat niet duidelijk is welke zorgaanbieders nu precies moeite hebben met de gestelde voorwaarden, wat de moeilijkheden precies zijn, en om welke zorgkantoren het daarbij precies gaat. Daarop is volgens verweerster afwijzend gereageerd.