ECLI:NL:CBB:2007:AZ9909

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/53
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidieverlening op basis van Kaderwet EZ-subsidies en de verplichtingen van de kredietontvanger

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 februari 2007 uitspraak gedaan in het geschil tussen B.V. Marine Trade Holland M.T.H., handelend onder de naam Navmate Scheepsautomatisering, en de Minister van Economische Zaken. De appellante had een ontwikkelingskrediet aangevraagd voor de ontwikkeling van een databus aan boord van binnenvaartschepen, het zogenaamde CONmate bus systeem. De Minister had op 2 februari 2000 een krediet van 40% van de geraamde projectkosten toegezegd, maar na verloop van tijd bleek dat appellante niet voldeed aan de verplichtingen die aan de kredietverlening waren verbonden. De Minister heeft op 19 augustus 2005 de subsidieverlening ingetrokken, omdat appellante niet had voldaan aan de rapportageplicht en de meldingsplicht met betrekking tot de activiteiten die ondernomen waren ten behoeve van de commercialisatie van het project. Appellante had het project stilgelegd zonder de vereiste toestemming van de Minister en had geen rapportages ingediend over de voortgang van het project.

Tijdens de zitting heeft het College vastgesteld dat appellante niet had gerapporteerd over de in de periode van opschorting verrichte activiteiten en dat zij geen nieuw plan van aanpak had ingediend. Het College oordeelde dat de Minister op goede gronden had besloten tot intrekking van de subsidieverlening, omdat appellante niet had gehandeld volgens de voorwaarden van de kredietovereenkomst en het Besluit technische ontwikkelingskredieten. Het College verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij het benadrukte dat appellante voldoende gelegenheid had gekregen om aan de voorwaarden te voldoen, maar deze kansen niet had benut.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 06/53 13 februari 2007
27 338 Kaderwet EZ-subsidies
Besluit technische ontwikkelingskredieten 1987
Uitspraak in de zaak van:
B.V. Marine Trade Holland M.T.H., handelend onder de naam Navmate Scheepsautomatisering, te Hardinxveld-Giessendam, appellante,
gemachtigde: A, directeur van appellante,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Volkers, werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 17 januari 2006, bij het College binnengekomen op 19 januari 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 december 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren tegen het besluit tot intrekking van de subsidieverlening op grond van het Besluit technische ontwikkelingskredieten 1997 afgewezen, en het primaire besluit gehandhaafd.
Bij brief van 13 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 20 maart 2006 heeft het College de op de zaak betrekking hebbende stukken ontvangen.
In antwoord op de griffiersbrief van het College van 2 november 2006 heeft verweerder bij brief van 14 november 2006 enkele ontbrekende stukken ingestuurd.
Op 11 januari 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij gemachtigde zijn verschenen. Aan de zijde van appellante verscheen voorts B, werkzaam als administrateur voor appellante. Aan de zijde van verweerder verschenen voorts mr. G. Boorsma en ir. B.W. Kruiderink.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Kaderwet EZ-subsidies bepaalde ten tijde en voor zover hier van belang het volgende:
“Artikel 2
1. Onze Minister kan subsidies verstrekken voor activiteiten welke passen in:
a. het technologiebeleid;
(…)
Artikel 3
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister kunnen de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij regeling van Onze Minister kunnen voorts regels worden vastgesteld met betrekking tot:
a. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
b. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;
c. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
d. de verplichtingen voor de subsidie-ontvanger;
e. de vaststelling van de subsidie;
f. intrekking en wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;
g. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten.
(…)”
Het Besluit technische ontwikkelingskredieten 1997 (hierna: Besluit) bepaalde ten tijde van en voor zover hier van belang:
“Artikel 2
1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie in de vorm van een krediet aan een ondernemer die voor eigen rekening en risico een ontwikkelingsproject uitvoert.
(…)
Artikel 14
1. De kredietontvanger voert het ontwikkelingsproject uit overeenkomstig het projectplan waarop de kredietverlening betrekking heeft en voor het bij de verlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande ontheffing van Onze Minister voor het essentieel wijzigen, vertragen of stopzetten van het project.
2.(…)
3. De kredietontvanger brengt steeds na afloop van een periode van zes maanden aan Onze Minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het ontwikkelingsproject, met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de kredietverlening vermelde raming van de projectkosten, en doet mededeling van de activiteiten die zijn ondernomen ten behoeve van de commercialisatie van de resultaten van het ontwikkelingsproject en van de vooruitzichten ter zake van die commercialisatie.”
De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt:
“Artikel 4:48
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
a. (…)
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op een daartoe bestemd formulier heeft appellante op 24 november 1999 een aanvraag ingediend voor een ontwikkelingskrediet ten behoeve van de ontwikkeling van een databus aan boord van binnenvaartschepen, het zogenoemde CONmate bus systeem. Genoemde databus dient – blijkens de projectbeschrijving – voor het besturen van verschillende apparaten aan boord, het uitvoeren van meetwerkzaamheden en het verzamelen van data. Alle aangesloten apparatuur kan worden gevolgd en bestuurd via een beeldscherm.
- Bij besluit van 2 februari 2000 heeft verweerder appellante een ontwikkelingskrediet toegezegd van 40 % van de geraamde de projectkosten van NLG 453.750 (€ 205.903). In dit besluit is vermeld:
“Op de verlening van het krediet zijn de bepalingen van het Besluit van toepassing. Ik attendeer u in dit verband met name op de verplichtingen, zoals die zijn opgenomen in de artikelen 14, 16 en 17 en artikel 12 van het Besluit.”
- Het kredietbedrag bedraagt blijkens de kredietovereenkomst in Bijlage II bij het besluit ten hoogste NLG 181.500
(€ 82.361). Appellante heeft deze overeenkomst, waarin de voorwaarden voor kredietverstrekking zijn vervat, op 13 maart 2000 voor akkoord getekend.
- Bij brief van 7 oktober 2000 heeft appellante een voortgangsrapportage en een declaratie ingediend.
- Op 29 november 2000 hebben medewerkers van verweerder een bedrijfsbezoek gebracht naar aanleiding van de eerste declaratie.
- Bij brief van 19 december 2000 heeft appellante een verzoek gedaan tot verhoging van het kredietbedrag en tot een verschuiving van de einddatum van het project met vijf maanden. Daarnaast heeft appellante een voortgangsrapportage ingediend.
- Op 13 maart 2001 heeft verweerder van appellante een tweede declaratie ontvangen.
- Op 23 mei 2001 hebben medewerkers van verweerder een bedrijfsbezoek gebracht naar aanleiding van het verzoek tot verhoging van het krediet en de tweede declaratie. In dit verslag is vermeld dat appellante de gelegenheid heeft aangegrepen om het systeem in een echte omgeving te gaan testen en dat voor het op het schip geïnstalleerde systeem inkomsten worden voorzien. De verkoopprijs is geschat op zeventigduizend gulden.
- Bij brief van 8 juni 2001 heeft verweerder betaling van een voorschot toegezegd van NLG 84.740,- (€ 38.453,-). Tevens heeft verweerder de kredietperiode met zes maanden verlengd en de einddatum gesteld op 30 juni 2001.
- Bij brief van 22 augustus 2001 heeft appellante opnieuw een verzoek gedaan tot verhoging van het krediet en tot verlenging van de kredietperiode. Daarnaast heeft appellante gerapporteerd over de voortgang, en daarbij vermeld dat reeds een deel van het project is gerealiseerd in de NAVIO.
- Bij brief van 26 oktober 2001 heeft verweerder de kredietperiode verlengd tot 30 november 2001, en het krediet verhoogd met NLG 70.000,- (€ 31.765,-) tot maximaal NLG 251.500,- (€ 114.126,-).
- Bij brief van 26 april 2002 heeft appellante een voortgangsrapportage ingediend.
- Bij brief van 7 oktober 2002 heeft appellante een derde declaratie ingediend en verweerder verzocht de uitvoering van het project op te mogen schorten tot minimaal einde 2003. Voorts heeft appellante een declaratie ingediend tot en met 1 december 2001, en daarbij vermeld dat in 2001 geen omzet is gehaald uit het CONmate project en dat na 1 december 2001 de ontwikkeling op een laag pitje is gezet.
- Bij brief van 14 mei 2003 heeft verweerder nadere informatie gevraagd met betrekking tot de derde declaratie. Voorts heeft verweerder appellante bericht dat zij in haar omzetopgave over 2000 ten onrechte de kostprijs van het prototype als omzet heeft gerekend. Dit moet volgens verweerder de verkoopprijs zijn.
- Bij brief van 14 mei 2003 heeft verweerder het verzoek tot opschorting ingewilligd voor de periode tussen 1 december 2001 en 31 december 2003, onder de voorwaarde dat appellante aan het einde van de opschortingsperiode zal rapporteren over de voortgang en tevens een plan van aanpak voor de afronding zal indienen. Tevens heeft verweerder de einddatum van het project verlengd tot 31 december 2003.
- Bij brief van 8 oktober 2003 heeft appellante gemeld dat een prototype is geïnstalleerd op de NAVIO, ten einde het systeem te testen in de praktijk. Bij die gelegenheid heeft appellante enkele vragen gesteld met betrekking tot de verantwoording van de omzet ter zake.
- Bij brieven van 15 maart en 28 juli 2004 heeft verweerder appellante herinnerd aan het feit dat verweerder nog geen rapportage heeft ontvangen over de periode 1 december 2001 tot 31 december 2003, en evenmin een plan van aanpak met betrekking tot de afronding van het project. Voorts heeft verweerder bij brieven van 1 juni en 13 augustus 2004 gevraagd om een opgave over de in 2003 gemaakte projectomzet, de prognose voor 2004 en om betaling van de (eventueel) verschuldigde aflossing van het krediet.
- Bij brief van 18 augustus 2004 heeft appellante verweerder laten weten in 2003 en 2004 geen projectomzet te hebben gerealiseerd. Voorts heeft appellante medegedeeld dat het project is stilgelegd en voorlopig niet verder zal worden vervolgd, dit in verband met terugvordering van belasting op grond van de WBSO-regeling.
- Op 28 september 2004 heeft een medewerker van verweerder een bedrijfsbezoek aan appellante gebracht. Tijdens dat bezoek is gewezen op de sterke overeenkomsten tussen het project CONmate en het NETmate systeem, dat eveneens door appellante is ontwikkeld. De heer Egas, directeur van appellante, heeft beaamd dat de systemen op het eerste gezicht veel op elkaar lijken, maar heeft daarnaast benadrukt dat het twee compleet verschillende systemen zijn.
- In antwoord op de vragenbrief van verweerder van 18 oktober 2004 heeft appellante in haar brief van 3 december 2004 uiteengezet wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen NETmate en CONmate. Daarbij heeft zij vermeld dat beide systemen zijn gebaseerd op hetzelfde gedachtegoed; daarbij is CONmate een fysiek-technisch project en NETmate een commercieel traject. Voorts verschilt de uitvoering.
De modulaire opbouw van CONmate wordt bij NETmate niet toegepast. Bij NETmate wordt ook gebruik gemaakt van producten van derden.
- Op 15 maart 2005 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen appellante en medewerkers van verweerder. Bij die gelegenheid zijn de verschillen tussen NETmate en CONmate besproken, alsmede de mogelijkheid van een betalingsregeling voor het terugbetalen van het krediet.
- Bij brief van 18 maart 2005 heeft verweerder de afspraak bevestigd tot het treffen van een betalingsregeling ter aflossing van het volledige openstaande krediet ten bedrage van € 96.136,56. Daarbij heeft verweerder vermeld dat – indien overeenstemming wordt bereikt over de betalingsregeling – verweerder bereid is af te zien van de accountantscontrole ten behoeve van de vaststelling van het krediet en het kredietbedrag ambtshalve vast te stellen op het reeds uitgekeerde voorschot. Verweerder heeft voorts vermeld dat is afgesproken dat appellante hem een schriftelijk voorstel voor een betalingsregeling zal toesturen en dat hij dat verwacht voor 1 april 2005.
- Bij brief van 14 april 2005 heeft verweerder aangekondigd een accountantscontrole te doen uitvoeren om de gemaakte projectkosten te verifiëren.
- Op 29 juni 2005 heeft Ernst & Young Accountants rapport uitgebracht met betrekking tot de juistheid van de ingediende declaraties over de periode 25 november 1999 tot en met 31 december 2003. In dit rapport staat het volgende vermeld:
“3 Gegevens met betrekking tot de ontwikkeling
De ontwikkeling betreft het project “CONmate bus systeem”. In de loop van 2000 is de onderneming het NETmate bus systeem gaan ontwikkelen. De kosten van deze ontwikkeling zijn eveneens als TOK-kosten gedeclareerd. De ontwikkeling van het CONmate bus systeem ligt stil.
(...)
Het NETmate bus systeem is derhalve een afgeleide ontwikkeling.
(...)
5 Onderzoek
Algemeen
(...)Twee medewerkers hebben aan de projecten (CONmate en NETmate) gewerkt. (...) Er is dus geen gescheiden administratie per project.
Urenregistratie
(...). Op ons verzoek heeft men bij de omschrijving van de uren aangegeven welke activiteiten ten behoeve van CONmate zijn geweest. De uren welke gedeclareerd zijn over 1999 zijn volgens de omschrijving niet aan CONmate besteed.
(...) Uit de omschrijving van de projecten is niet af te leiden of de uren besteed zijn aan de ontwikkeling van CONmate en/of NETmate.
(...) Volgens de urenregistratie over december 2001 is in deze maand nog elke dag aan het project CONmate gewerkt.”
Het rapport concludeert dat het bedrijf 15 % dient af te lossen over de omzet 2001-2003 en 40 % over de opbrengst van de verkoop van het prototype voor het schip de NAVIO.
- Bij besluit van 19 augustus 2005 heeft verweerder met toepassing van artikel 4:48, eerste lid, onder b Awb de subsidieverlening ingetrokken, omdat appellante niet aan de verplichtingen van de kredietovereenkomst en het Besluit heeft voldaan. Voorts heeft verweerder gesteld dat het verstrekte krediet inclusief rente, ter grootte van € 99.520,27 opeisbaar is.
- Bij brief van 19 augustus 2005 heeft verweerder appellante laten weten voornemens te zijn het verstrekt krediet terug te vorderen en haar in de gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven op de voorgenomen terugvordering.
- Bij brief van 1 september 2005, bij verweerder binnengekomen op 5 september 2005, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit tot intrekking. Appellante heeft daarbij gesteld dat een nieuw plan van aanpak voor het project CONmate er nooit is gekomen, omdat het gebruikte softwarepakket niet meer kon worden gebruikt, de back-up niet meer voorhanden was, het ontwerp in de praktijk niet te verwerken bleek en de ingeslagen weg dood liep. Bij brieven van 1 oktober 2003 en
3 december 2004 alsook mondeling is verweerder daarover geïnformeerd. CONmate is op een eigen technische ontwikkeling gebaseerd, terwijl NETmate bestaat uit een combinatie van diverse reeds bestaande producten. NETmate is verder uitgebreid met eigen aanvullende techniek. Het gaat niet om het gebruikte type bus, maar om alles wat eromheen is gebouwd.
- Op 13 oktober 2005 is appellante op haar bezwaren gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat appellante na ommekomst van de termijn van opschorting van de uitvoering van het project niet heeft gerapporteerd over de in die periode verrichte activiteiten en evenmin een nieuw plan van aanpak heeft ingediend. Verweerder stelt dat geen contact is geweest over de stopzetting van het project en dat appellante hem evenmin per brief heeft geïnformeerd over stopzetting of de start van een nieuw project. Door de mededeling in de brief van 18 augustus 2004 dat het project is stopgezet, is verweerder voor een voldongen feit geplaatst. Stopzetting van het project is echter ingevolge artikel 14, eerste lid, Besluit pas mogelijk na schriftelijke toestemming van verweerder, welke toestemming niet is gegeven.
Het is verweerder gebleken dat appellante wel bezig is gegaan met de ontwikkeling van NETmate. Appellante had dit aan verweerder moeten melden. Appellante heeft het project niet uitgevoerd zoals in de aanvraag is vermeld.
De projecten CONmate en NETmate zijn op enkele kleine verschillen na identiek. Beide systemen zijn opgezet door middel van een tweedraadsbussysteem en beide beogen een oplossing te bieden voor dezelfde aansturing op schepen. Appellante heeft in haar WBSO-aanvragen expliciet vermeld dat CONmate is omgedoopt in NETmate, en op de internetpagina maakt appellante evenmin verschil. Ook administratief maakt appellante geen onderscheid, aangezien geen gescheiden urenadministratie bestaat. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de innovatie in het CONmate systeem was gelegen in de toepassing van LON technologie op binnenvaartschepen. Deze technologie zit ook in NETmate.
Verweerder acht zich niet geroepen een oordeel te geven over de verschillen tussen de beide projecten. Het gaat erom dat appellante niet heeft gehandeld volgens het Besluit.
Het onderzoek van de accountant is gericht geweest op de gedeclareerde ontwikkelingskosten, en heeft geen betrekking op technische zaken.
Het verwijt dat verweerder niet is ingegaan op appellantes voorstel tot terugbetaling acht verweerder niet terecht, omdat appellante niet heeft gereageerd op verzoeken van verweerder om een terugbetalingsvoorstel te doen.
Verweerder is van mening dat hij zeer redelijk is geweest door projectverlenging toe te staan en een ruime termijn te geven. Voorts heeft verweerder appellante ruim de gelegenheid gegeven alsnog aan de voorwaarden voor de verlenging te voldoen en de gevraagde gegevens te leveren.
Verweerder ziet in het in bezwaar aangevoerde geen reden om af te zien van de intrekking van het krediet, en ziet ook geen andere feiten of omstandigheden die daartoe aanleiding geven.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep het volgende aangevoerd.
Het gestelde in het verslag van de hoorzitting wordt door appellante verworpen, aangezien het onjuist is en een gekleurde weergave is van hetgeen daar is besproken.
Voorts is appellante van mening dat de stelling dat CONmate en NETmate identiek zijn niet is onderbouwd. In het (bij het beroepschrift gevoegde) verslag van het controlebezoek van SenterNovem in het kader van de WBSO wordt dit verschil uitdrukkelijk wel vastgesteld. De toelichting die appellante heeft gegeven aan de heer Kruiderink heeft verweerder niet de technische onderbouwing kunnen verschaffen voor zijn beslissing.
In haar brief van 3 december 2004 heeft appellante expliciet meegedeeld aan de heer Den Boer dat het project niet opnieuw is gestart. Ook is het verschil tussen CONmate en NETmate beschreven. Omdat NETmate is gebaseerd op een heel andere opzet en filosofie is het niet als TOK-project aangemeld.
Ter zitting heeft appellante hieraan toegevoegd dat CONmate niet verhandelbaar bleek. Omdat appellante het gedachtegoed van CONmate niet wilde loslaten heeft ze in de markt gekeken naar wat erop leek. Slechts een klein deel van CONmate wordt wel gebruikt. Dat was de toepassing van LON technologie. Het verschil tussen beide systemen zit in de aansturing van het systeem (centraal in CONmate, decentraal via modules in NETmate). Appellante verzoekt het College in dat verband een deskundige aan te wijzen om vast te stellen dat er verschil is. Voorts heeft zij gesteld dat het haar bedoeling was het krediet terug te betalen, en dat eventueel de omzet op het kleine deel dat CONmate is kan meetellen bij het terugbetalen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan de orde is de vraag of verweerder op goede gronden zijn besluit tot intrekking van het besluit tot verlening van krediet heeft gehandhaafd. Verweerder heeft zijn beslissing doen steunen op drie gronden, te weten (-) het niet voldoen aan de rapportageplicht, opgelegd door verweerder in het kader van de opschorting van de uitvoering van het project, (-) het niet voldoen aan de meldingsplicht met betrekking tot activiteiten die zijn ondernomen ten behoeve van de commercialisatie van het project, opgenomen in artikel 14, derde lid, en (-) het zonder ontheffing van verweerder beëindigen van het project, dit in strijd met artikel 14, eerste lid, van het Besluit.
5.2 Hetgeen appellante heeft aangevoerd met betrekking tot de weergave van hetgeen tijdens het horen in bezwaar is verhandeld geeft het College geen aanleiding om te komen tot het oordeel dat dit de beslissing op bezwaar kan aantasten. De fouten en omissies die appellante heeft gesignaleerd in het verslag van het horen op bezwaar zijn niet van dusdanige aard, dat moet worden geconcludeerd dat appellante daardoor in haar belangen is geschaad.
5.3 Met betrekking tot het niet voldoen aan de rapportageplicht overweegt het College, dat verweerder ontheffing heeft gegeven voor het tijdelijk opschorten van de uitvoering van het project, onder de voorwaarde dat appellante zou rapporteren wat tijdens de adempauze was gedaan aan het project, en dat appellante een plan van aanpak voor voortzetting zou presenteren. Uit de stukken blijkt niet dat appellante tussentijds heeft gerapporteerd terzake. In haar bezwaarschrift heeft appellante te kennen gegeven inderdaad niet aan deze verplichting te hebben voldaan, zodat verweerder op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat appellante op dit punt niet heeft voldaan aan haar verplichtingen.
5.4. In het besluit tot kredietverlening van 2 februari 2000 heeft verweerder gewezen op de bepaling van artikel 14, eerste lid, van het Besluit, inhoudende dat de kredietontvanger het project overeenkomstig het projectplan uitvoert, behoudens ontheffing van verweerder voor het essentieel wijzigen, vertragen of stopzetten van het project. Het heeft appellante mitsdien bekend moeten zijn dat zij voor wijziging in de uitvoering van het projectplan, alsmede voor vertraging of stopzetting ontheffing nodig had. Voorts moest zij op die grond bekend zijn met de verplichting melding te maken van activiteiten die zijn ondernomen ten behoeve van de commercialisatie van de resultaten van het project.
5.5 Met betrekking tot de vraag of verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat appellante had moeten melden dat zij was begonnen met de ontwikkeling van NETmate oordeelt het College als volgt. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat de kern van beide projecten is gelegen in de toepassing van LON technologie (een tweedraads bussysteem) op binnenvaartschepen. Het toepassen van genoemde technologie op binnenvaartschepen is naar de mening van verweerder als zodanig innovatief, en is ook de reden geweest om krediet te verlenen voor het CONmate project. Appellante heeft ter zitting gesteld dat slechts een klein deel van het CONmate project is overgenomen in NETmate, en dat dit kleine deel de LON technologie betrof. Hiermee heeft appellante bevestigd hetgeen zij dienaangaande al in haar brief van 3 december 2004 aan verweerder had bericht. Blijkens de stukken is ook appellante van mening dat de toepassing van LON technologie op binnenvaartschepen de kern van het CONmate project betrof en vernieuwend was. Appellante heeft onder meer in haar brief van 3 december 2004 vermeld dat NETmate een commerciële ontwikkeling is.
Onder deze omstandigheden is het College van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft beslist dat NETmate een voortzetting is van CONmate, zodat op grond van artikel 14, derde lid, van het Besluit melding had moeten worden gemaakt van dit project. Het College ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om een deskundige te benoemen, ten einde vast te stellen of de systemen in relevant opzicht van elkaar verschillen.
5.6 Het College heeft vastgesteld dat appellante ontheffing heeft gevraagd en gekregen voor het vertragen van het CONmate project. Ontheffing voor gewijzigde voortzetting of voor stopzetting heeft appellante gevraagd, noch gekregen. Appellante heeft in haar brief van
18 augustus 2004 medegedeeld dat het project is stilgelegd en niet verder zal worden vervolgd. Uit deze brief valt op te maken dat het stilleggen van het project al enige tijd voorafgaand aan de brief heeft plaatsgevonden. Het College heeft geen correspondentie aangetroffen van voor die datum waaruit blijkt dat appellante toestemming voor stopzetting heeft gevraagd of gekregen. Appellante heeft voorts niet bestreden dat CONmate is stopgezet.
Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat appellante niet heeft voldaan aan de plicht om ontheffing te vragen voor stopzetting van het project.
5.7. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen staat vast dat appellante niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Verweerder was derhalve op grond van artikel 4:48, eerste lid, onder b Awb bevoegd de subsidieverlening in te trekken. Het is het College niet gebleken van omstandigheden die nopen tot het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken. Daarbij neemt het College in aanmerking dat verweerder appellante ruime gelegenheid heeft geboden om tot uitvoering van het project te komen, en daarbij appellante voldoende mogelijkheden heeft geboden om te komen tot bijstelling en ruimere fasering van het project. Voorts heeft verweerder appellante de gelegenheid geboden om te komen tot een afronding van het project in de stand zoals het zich toen bevond (te weten het tot stand gekomen zijn van een prototype) en om te komen tot een voorstel om het verleende krediet af te betalen. Appellante heeft deze gelegenheden niet aangegrepen.
5.8 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Voor toekenning van een vergoeding van de proceskosten op voet van artikel 8:75 Awb bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. J.A. Hagen en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. A. Venekamp als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2007.
w.g. C.M. Wolters w.g. A. Venekamp