ECLI:NL:CBB:2007:AZ7596

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/944
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Wolters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in geschil tussen Venus & Mercury en OPTA

In deze zaak heeft Venus & Mercury Telecom B.V. (hierna: Venus & Mercury) op 3 juli 2006 een verzoek ingediend bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot een besluit van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: OPTA) van 23 mei 2006. Dit verzoek volgde op eerdere verzoeken die door de voorzieningenrechter waren afgewezen. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 1 september 2006 en 23 november 2006 al geoordeeld dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten te herzien. Venus & Mercury heeft opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een heroverweging rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek van Venus & Mercury in essentie een herhaling is van eerder aangevoerde argumenten en dat er geen gebleken ernstige onvolkomenheden zijn in de eerdere uitspraken. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. De beslissing is genomen zonder zitting, op basis van de relevante wetgeving, en de voorzieningenrechter heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
Nr. 06/944 1 februari 2007
15300 Telecommunicatiewet
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
Venus & Mercury Telecom B.V., te Den Haag (hierna: Venus & Mercury), verzoekster,
vertegenwoordigd door: ir. M.I. Kazem, directeur van Venus & Mercury,
tegen
Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: OPTA), verweerster,
gemachtigde: mr. J. Bootsma, advocaat te Den Haag,
aan welk geding voorts als partij deelneemt:
Telfort B.V., te Amsterdam (hierna: Telfort),
gemachtigde: mr. A.Th. Meijer, advocaat in dienst van KPN Telecom B.V., te Den Haag.
1. Procesverloop
Op 3 juli 2006 heeft het College van Venus & Mercury een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen het besluit van 23 mei 2006 van OPTA in het geschil tussen Telfort en Venus & Mercury. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 06/533 en is nog aanhangig. Het onderzoek ter zitting zal plaatsvinden op 1 maart 2007.
Voorts heeft Venus & Mercury de voorzieningenrechter van het College op 3 juli 2006 verzocht een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot genoemd besluit van 23 mei 2006. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer 06/534 en afgewezen bij uitspraak van 1 september 2006 (<www.rechtspraak.nl>, LJN AY7299).
Bij brief van 16 oktober 2006 heeft Venus & Mercury de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot het besluit van 23 mei 2006 van OPTA. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer 06/774 en afgewezen bij uitspraak van 23 november 2006 (<www.rechtspraak.nl>, LJN AZ2944).
Bij brief van 4 december 2006 heeft Venus & Mercury de voorzieningenrechter verzocht de volgens haar onjuiste uitspraken van 1 september 2006 en 23 november 2006 te corrigeren. Dit verzoek is afgewezen bij brief van 7 december 2006.
Op 11 december 2006 heeft Venus & Mercury de voorzieningenrechter telefonisch verzocht zijn uitspraken van 1 september 2006 en 23 november 2006 ambtshalve te herzien. Dit verzoek is op 12 december 2006 telefonisch afgewezen, hetgeen bij brief van 20 december 2006 is bevestigd.
Op 12 december 2006 heeft Venus & Mercury de voorzieningenrechter telefonisch verzocht te motiveren waarom hij zijn uitspraken van 1 september 2006 en 23 november 2006 niet ambtshalve wil herzien. In reactie op dit verzoek is Venus & Mercury bij brief van 20 december 2006 medegedeeld dat de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 23 november 2006 heeft gemotiveerd waarom het tweede verzoek is afgewezen en dat de discussie tussen partijen en de voorzieningenrechter met deze uitspraak is beëindigd.
Bij brief van 29 december 2006 heeft Venus & Mercury de voorzieningenrechter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot het besluit van 23 mei 2006 van OPTA.
De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: Wbbo) juncto artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) besloten zonder zitting uitspraak te doen op het verzoek.
2. De beoordeling van het verzoek
2.1 Hangende beroep bij het College kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 19, eerste lid, Wbbo juncto artikel 8:81, eerste lid, Awb een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist.
Voorzover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in de bodemprocedure van Venus & Mercury tegen dit besluit.
2.2 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om over de spoedeisendheid van de belangen van Venus & Mercury anders te oordelen dan in de uitspraken van 1 september 2006 en 23 november 2006. Derhalve is aannemelijk dat Venus & Mercury een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.
2.3 In de uitspraak van 23 november 2006 op het tweede verzoek van Venus & Mercury is onder meer het volgende overwogen.
“ Het staat Venus & Mercury vrij een tweede verzoek om voorlopige voorziening in te dienen met betrekking tot het besluit van 23 mei 2006. Dit betekent echter niet dat het voor de beoordeling van het onderhavige verzoek geen verschil maakt dat zij al een eerder verzoek heeft ingediend, dat is afgewezen.
Het eerdere verzoek van Venus & Mercury is met name afgewezen omdat de voorzieningenrechter niet verwachtte dat het College het bestreden besluit in de bodemprocedure zou vernietigen. De uitspraak van 1 september 2006 is een voorlopig oordeel, al was het maar omdat dat partijen in het vervolg van de bodemprocedure nadere argumenten kunnen aanvoeren ter onderbouwing van hun grieven en dergelijke argumenten de beslissing van het College in de bodemprocedure kunnen beïnvloeden.
De beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening is in beginsel bedoeld om te gelden tot de uitspraak in de bodemprocedure. Als na de beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening nadere argumenten worden aangevoerd, betekent dit dan ook niet zonder meer dat de voorzieningenrechter zijn verwachting over de uitkomst van de bodemprocedure opnieuw moet overwegen. Behoudens wellicht in geval van gebleken ernstige onvolkomenheden bestaat in beginsel alleen als sprake is van een belangrijke wijziging van de relevante feiten of omstandigheden of als wordt gewezen op essentiële feiten of omstandigheden die de voorzieningenrechter niet heeft kunnen betrekken bij zijn beslissing op het eerdere verzoek, aanleiding te overwegen niet aan die beslissing vast te houden.”
Gezien dit in de uitspraak van 23 november 2006 geschetste toetsingskader, waaraan de voorzieningenrechter vasthoudt, bestaat geen aanleiding het onderhavige verzoek te behandelen als ware het een eerste verzoek om voorlopige voorziening, zoals Venus & Mercury lijkt te wensen.
2.4 In hetgeen Venus & Mercury in de onderhavige procedure heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat sprake is van gebleken ernstige onvolkomenheden in de uitspraak van 1 september 2006, dat zich sindsdien een belangrijke wijziging van de relevante feiten of omstandigheden heeft voorgedaan of dat sprake is van essentiële feiten of omstandigheden die de voorzieningenrechter niet heeft kunnen betrekken bij zijn beslissing op het eerste verzoek.
In de uitspraak van 23 november 2006 is inhoudelijk gemotiveerd waarom de voorzieningenrechter geen grond zag voor een ander oordeel dan in de uitspraak van 1 september 2006 is gegeven. Nu het onderhavige verzoek in essentie bestaat uit een herhaling van eerder aangevoerde argumenten, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding nogmaals inhoudelijk op de zaak in te gaan.
2.5 De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het verzoek moet worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2007.
w.g. C.M. Wolters w.g. B. van Velzen