ECLI:NL:CBB:2006:AZ6204

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/637
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.R. Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure omtrent superheffing en melkpremie

In deze zaak heeft Katshaar Zuivel B.V. op 24 april 2006 een aanvraag ingediend bij de Centrale Organisatie Superheffing van het Productschap Zuivel voor de omzetting van een consumentenquotum naar een fabrieksquotum. Na een aantal correspondenties, waaronder een bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een beslissing, heeft het Productschap Zuivel op 24 augustus 2006 de aanvraag afgewezen. Katshaar Zuivel B.V. heeft vervolgens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar dit verzoek op 11 september 2006 ingetrokken. In plaats daarvan vroeg zij om een kostenveroordeling voor de procedure.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het Productschap Zuivel niet binnen de redelijke termijn had beslist op de aanvraag van 24 april 2006. Aangezien het bestuursorgaan na de indiening van het verzoek om voorlopige voorziening alsnog op 24 augustus 2006 een beslissing heeft genomen, werd geoordeeld dat het bestuursorgaan aan de verzoekster was tegemoetgekomen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens het verzoek om kostenveroordeling toegewezen, waarbij de kosten zijn begroot op € 80,50. Tevens werd bepaald dat het griffierecht van € 281,00 aan verzoekster moest worden terugbetaald.

De uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, in aanwezigheid van griffier mr. M.S. Hoppener, en vond plaats op 21 december 2006. De voorzieningenrechter heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
AWB 06/637 21 december 2006
10820 Regeling superheffing en melkpremie 2004
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van:
Katshaar Zuivel B.V., te Coevorden, verzoekster,
gemachtigde: mr. ir. J.M.M. Kroon, advocaat te Wageningen,
tegen
Productschap Zuivel, te Zoetermeer, verweerder.
1. De feiten en het geschil
Door middel van een daartoe strekkend formulier heeft verzoekster op 24 april 2006 bij de Centrale Organisatie Superheffing van verweerder een aanvraag ingediend tot omzetting van het op haar naam geregistreerde consumentenquotum naar fabrieksquotum.
Bij brief van 23 juni 2006 heeft verweerder verzoekster om nadere gegevens verzocht en in reactie hierop heeft verzoekster bij brief van 6 juli 2006 verweerder nadere informatie verstrekt.
Bij brief van 11 augustus 2006 heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag van 24 april 2006.
Bij brief van gelijke datum heeft verzoekster zich tevens tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, primair ertoe strekkende dat alsnog een besluit wordt genomen.
Bij besluit van 24 augustus 2006 heeft verweerder verzoeksters aanvraag afgewezen.
Hierop heeft verzoekster bij brief van 11 september 2006 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken. Bij deze gelegenheid heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure.
Bij brief van 20 september 2006 heeft verweerder de voorzieningenrechter medegedeeld zich wat betreft het verzoek om kostenveroordeling te refereren aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
2. De beoordeling van het verzoek
Ingevolge artikel 8:84, vierde lid, juncto 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan in geval van intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het verzoekschrift geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder niet binnen de in artikel 4:13 Awb bedoelde redelijke termijn op de aanvraag van verzoekster van 24 april 2006 heeft beslist.
Nu verweerder na de indiening van het verzoek om voorlopige voorziening alsnog op 24 augustus 2006 een beslissing op bedoelde aanvraag heeft genomen, moet het er hier voor worden gehouden dat verweerder aldus aan verzoekster is tegemoetgekomen. De voorzieningenrechter zijn geen feiten of omstandigheden bekend die tot een ander oordeel nopen.
Gelet op het vorenstaande ligt het verzoek om kostenveroordeling kennelijk voor toewijzing gereed en veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten van het geding.
Rekening houdend met de omstandigheid dat het verzoek was gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, zodat met een betrekkelijk eenvoudig verzoekschrift kon worden volstaan, en gelet op bijlage C1 bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten begroot op 1 (verzoekschrift) x 0,25 (gewicht) x € 322,-- = € 80,50.
Het griffierecht dient ingevolge het bepaalde bij artikel 8:82, derde lid, Awb door de griffier aan verzoekster te worden terugbetaald.
Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto de artikelen 8:84 en 8:54 van de Awb leidt dit tot de volgende uitspraak.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb toe;
- veroordeelt verweerder in de kosten die verzoekster in verband met het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs
heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 80,50 (zegge: tachtig euro en vijftig cent);
- bepaalt dat het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) door de griffier
wordt terugbetaald.
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2006.
w.g. R.R. Winter w.g. M.S. Hoppener