5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb dient onder een besluit te worden verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Voor een besluit is derhalve, voor zover thans van belang, vereist dat sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling die naar haar aard op rechtsgevolg is gericht.
5.2 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder had moeten onderkennen dat appellante met de brief van 6 juni 2005 heeft beoogd tegen het heretiketteringsbesluit van 9 mei 2005 bezwaar te maken. Weliswaar is in deze brief vermeld dat het gaat om een “officieel schriftelijk bezwaar”, doch uit de brief valt niet op te maken dat dit bezwaar is gericht tegen het heretiketteringsbesluit. Wel volgt uit de brief dat appellante bezwaar heeft tegen de publicatie van dit besluit op het internet, reden waarom appellante de brief heeft besloten met het verzoek “de publicatie van de heretiketteringsbesluiten in de toekomst”en “alle reeds geplaatste heretiketteringsbesluiten” te beperken tot het wijzigingsbesluit zonder bijlage 1. Verweerder heeft de brief van 6 juni 2005 dan ook op goede gronden opgevat als een (tweeledig) verzoek om een – eerste – beslissing omtrent publicatie van de heretiketteringsbesluiten.
5.3 Naar het oordeel van het College moet het door verweerder plaatsen op zijn website van heretiketteringsbesluiten dan wel het verwijderen van de daarbij behorende bijlage, zoals door appellante verzocht, niet als een rechtshandeling, maar als een feitelijke handeling worden aangemerkt. Ter zitting van het College heeft appellante dit ook niet betwist. De brief van 7 juli 2005, waarbij is geweigerd gevolg te geven aan het verzoek een feitelijke handeling te verrichten, houdt naar het oordeel van het College slechts een mededeling van feitelijke aard in. Deze mededeling is niet op rechtsgevolg gericht. Door de weigering de heretiketteringsbesluiten op de door appellante voorgestane wijze op de website te plaatsen dan wel te verwijderen worden geen rechten, plichten, een bevoegdheid of een status in het leven geroepen of tenietgedaan.
5.4 Het College heeft vastgesteld dat verweerder de gegevens uit de heretiketteringsbesluiten opneemt in een digitale databank. Dat verweerder op deze wijze in het kader van zijn publieke taak op het gebied van bestrijdingsmiddelen actief informatie openbaar maakt, maakt niet dat sprake is van publiekrechtelijk handelen gericht op rechtsgevolg. Ook indien een feitelijk handelen plaatsvindt ter uitvoering van een publieke taak, valt het buiten het besluitbegrip van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Niet valt in te zien dat verweerder met deze vorm van publicatie, naast de wettelijk voorgeschreven publicatie van besluiten in de Staatscourant, voor zichzelf een bevoegdheid zou hebben geschapen en daarmee een uitleg aan de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 zou hebben gegeven. Belangstellenden kunnen van de door verweerder genomen besluiten kennisnemen doordat zij in de Staatscourant worden gepubliceerd en op aanvraag door verweerder beschikbaar worden gesteld. Plaatsing van de informatie uit besluiten op de website van verweerder leidt er slechts toe dat reeds openbaar gemaakte informatie eenvoudiger toegankelijk wordt.
5.5 De stelling van appellante dat verweerder met de mededeling van een toelating of registratie van een afgeleid middel in de Staatscourant buiten zijn bevoegdheden treedt omdat uitsluitend van een toelating of registratie van het oorspronkelijke bestrijdingsmiddel mededeling mag worden gedaan in de Staatscourant, vindt geen steun in de wet. Artikel 6, eerste lid, Bestrijdingsmiddelenwet 1962 bepaalt dat van een toelating of registratie mededeling wordt gedaan in de Staatscourant. Uit het door appellante aangehaalde artikel 1, aanhef en onder e, in verbinding met artikel 13 Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995 volgt niet dat ten aanzien van de plicht tot het mededeling doen van een toelating in de Staatscourant onderscheid moet worden gemaakt tussen toelatingen en afgeleide toelatingen. De conclusie die appellante aan dit vermeende onderscheid verbindt, te weten dat sprake is van een publiekrechtelijk rechtsgevolg omdat verweerder in strijd met zijn publicatieplicht handelt, treft geen doel.
5.6 Ook de opvatting dat er sprake is van een publiekrechtelijk rechtsgevolg omdat verweerder in strijd met de op grond van artikel 22 Bestrijdingsmiddelenwet 1962 in verbinding met artikel 2:5 Awb op hem rustende verplichting tot geheimhouding zou hebben gehandeld, deelt het College niet. Zelfs indien verweerder door publicatie van de bedoelde gegevens op het internet in strijd met deze geheimhoudingsverplichting zou hebben gehandeld – waarvoor het College overigens geen aanwijzing ziet – zou dit niet afdoen aan het karakter van die publicatie als feitelijke handeling.
5.7 Appellante heeft nog gesteld dat haar brief van 6 juni 2005 mede moet worden gelezen als een verzoek tot geheimhouding als bedoeld in artikel 27a, eerste lid, Regeling toelating bestrijdingsmiddelen 1995. De brief van 7 juli 2005, waarbij dit verzoek is afgewezen, moet in de visie van appellante als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb worden aangemerkt. Daargelaten dat appellante zich eerst in beroep op dit standpunt heeft gesteld, ziet het College in de brief van 6 juni 2005 geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder in die brief een dergelijk verzoek had moeten lezen.
5.8 Ten slotte merkt het College op dat de gevolgen die appellante naar zij stelt ondervindt van het langs digitale weg ontsluiten van informatie vooral financieel van aard zijn. Die gevolgen kan appellante ook zonder deze wijze van ontsluiting al ondervinden. Hoewel een en ander omslachtiger is, is het voor een belangstellende ook zonder de digitale databank van verweerder mogelijk te achterhalen van welk oorspronkelijk toegelaten middel een middel is afgeleid. Via de op de website van verweerder te raadplegen databank kan dit aan de hand van de naam van appellantes bedrijf en de bestanddelen van één van de door haar op de markt gebrachte middelen worden achterhaald, zonder overigens van de letterlijke tekst van bijlage 1 bij de heretiketteringsbesluiten kennis te nemen.
5.9 Het voorgaande leidt het College tot de conclusie dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de brief van 7 juli 2005 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, Awb en dat hij het bij brief van 12 juli 2005 daartegen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het beroep is dan ook ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.