ECLI:NL:CBB:2006:AZ4182

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/499
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak over overtredingen van de Landbouwkwaliteitswet door een eierproducent

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 november 2006 uitspraak gedaan in een tuchtprocedure tegen een eierproducent, appellante, die in beroep ging tegen een tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten. De tuchtbeschikking was gebaseerd op de constatering dat appellante in de periode van 26 mei tot en met 30 november 2003 eieren had verhandeld die niet voldeden aan de geldende kwaliteitsnormen, specifiek de verordening inzake eieren. Het Tuchtgerecht had vastgesteld dat appellante op verschillende tijdstippen eieren had geleverd met de aanduiding 'vrije uitloop', terwijl deze eieren niet aan de vereisten voldeden. De opgelegde geldboetes varieerden van EUR 2.500 tot EUR 7.600 voor de verschillende overtredingen. Appellante betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat zij met haar leverancier afspraken had gemaakt over de levering van eieren, die bestonden uit een mix van 2e soort eieren en eieren van de eerste leg. Het College heeft de argumenten van appellante in overweging genomen en vastgesteld dat de controleur bij de beoordeling van de in- en verkoopadministratie niet alle relevante gegevens had meegenomen. Het College concludeerde dat het niet bewezen was dat appellante de overtredingen had begaan en sprak haar vrij van de beschuldigingen. De uitspraak is gebaseerd op de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en de relevante Europese verordeningen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/499 23 november 2006
20310 Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau
voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te X, appellante van een op 27 april 2005, onder nummer TS 6/2005, tegen haar gewezen tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna: Tuchtgerecht).
Gemachtigde: mr. H.P. de Lange, advocaat te Drachten.
1. De procedure
Bij beroepschrift van 27 juni 2005, ingekomen ter griffie van het College op 20 juli 2005, heeft appellante beroep ingesteld tegen voormelde tuchtbeschikking, die appellante ter kennis is gebracht bij aangetekende brief van 14 juni 2005.
De secretaris van het Tuchtgerecht heeft het College bij brief van 8 augustus 2005 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen.
Bij brief van 5 september 2005 heeft de secretaris van het Tuchtgerecht het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 april 2005 toegezonden.
Op 2 oktober 2006 heeft appellante enkele stukken toegezonden en heeft de secretaris van het Tuchtgerecht het College desgevraagd bepaalde stukken doen toekomen.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 3 oktober 2006. Namens appellante zijn de gemachtigde en B verschenen. Ter zitting zijn inlichtingen verstrekt door C, controleur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten.
2. De toepasselijke regelgeving
In de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 (hierna: Wet turbo 2004), in werking getreden op 1 april 2004, is het volgende bepaald:
"Artikel 15
1. De voorzitter van het bedrijfslichaam, dat de desbetreffende verordening heeft vastgesteld, maakt de zaak binnen een redelijke termijn na de constatering van de overtreding bij het tuchtgerecht aanhangig door middel van een schriftelijke verklaring.
2. De verklaring vermeldt de feiten waarvoor een tuchtrechtelijke maatregel wordt gevraagd. Bij de verklaring worden alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan het tuchtgerecht overgelegd.
(…)
Artikel 47
1. Op de behandeling van op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige tuchtzaken blijft de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie van toepassing.
2. Naar aanleiding van overtredingen die zijn begaan voor de inwerkingtreding van deze wet, kunnen slechts de tuchtrechtelijke maatregelen bepaald in de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie worden opgelegd."
In de Landbouwkwaliteitswet was in 2003 het volgende bepaald:
"Artikel 2
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter bevordering van de afzet regelen worden gesteld betreffende de kwaliteit van produkten. Deze regelen kunnen betrekking hebben op de oorsprong, de hoedanigheid, de sortering, de verzorging, de verpakking, de vorm, de afwerking, de aanduiding, de maat en het gewicht van produkten, alsmede op de betaling naar gelang van de kwaliteit van produkten.
2. Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, in het eerste lid bedoeld, kunnen tevens regelen worden gesteld inzake
(…)
e. de hoedanigheid en het gebruik van verpakkingsmiddelen voor produkten;
(…)
3. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur, in het eerste lid bedoeld, wordt Ons gedaan door Onze Minister en Onze Ministers, wie het mede aangaat, tezamen.
Artikel 8
1. In een landbouwkwaliteitsbesluit kunnen een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid worden belast met het toezicht op de naleving door de bij hen aangeslotenen van bij of krachtens dat besluit
gestelde regelen.
(…)
Artikel 13
1. Bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit door aangeslotenen bij een controle-instelling kunnen een of meer der volgende maatregelen worden opgelegd:
a. berisping;
b. geldboete van de derde categorie;
c. het stellen van de aangeslotene onder verscherpte controle op zijn kosten voor ten hoogste twee jaren;
d. openbaarmaking van de tuchtbeschikking op kosten van de aangeslotene.
2. De artikelen 2, 4, 5, eerste lid, 6, 7, 9-33, 34, eerste lid, en 36 eerste zin, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie zijn van overeenkomstige toepassing. De controle-instelling geeft aan de opbrengsten van de geldboeten een bijzondere bestemming, welke de goedkeuring van Onze Minister behoeft.
3. De controle-instelling regelt bij reglement de samenstelling en bevoegdheid van haar organen die de tuchtrechtspraak uitoefenen, alsmede de rechtsgang van het tuchtrechtelijk geding, een en ander met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.
4. In afwijking van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een besluit van een tuchtgerecht of een centraal tuchtgerecht, ingesteld door een controle-instelling, geen bezwaar worden gemaakt."
In het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat het maximum van de derde categorie EUR 4.500 bedraagt.
In het Landbouwkwaliteitsbesluit eieren was ten tijde van belang het volgende bepaald:
"Artikel 2
Het is verboden om eieren te verhandelen die niet voldoen aan verordening nr. 1907/90 en verordening nr. 1274/91."
In Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (Pb 1990 nr. L173, blz. 5) is het volgende bepaald:
"Met uitzondering van de in artikel 8 bedoelde gevallen mogen alleen paktstations eieren sorteren volgens kwaliteits- en gewichtsklassen.
(…)"
In Verordening (EEG) nr. 1274/91 van de Commissie van 15 mei 1991 houdende bepalingen ter toepassing van Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (Pb 1991 nr. L121, blz. 11) is het volgende bepaald:
"Artikel 18
1. Op eieren van klasse "A", alsmede op kleine verpakkingen met eieren van klasse "A", mag ter aanduiding van het houderijsysteem als bedoeld in artikel 10, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1907/90, één van de volgende vermeldingen worden aangebracht:
op de verpakkingen: op de eieren: (…) b) Eieren van hennen met vrije uitloop (…)
Deze vermeldingen mogen uitsluitend worden gebruikt voor eieren die zijn geproduceerd op bedrijven die aan de in bijlage II vastgestelde voorwaarden voldoen.
In geval van losse verkoop mag het houderijsysteem alleen worden aangeduid als op elk ei de desbetreffende vermelding is aangebracht.
2. Pakstations die de in lid 1 bedoelde vermeldingen mogen gebruiken, houden een apart register bij per houderijsysteem, waarin wordt opgenomen:
- naam en adres van de na een voorafgaande controle door de bevoegde instantie van de Lid-Staat geregistreerde producenten van bovenbedoelde eieren,
- op verzoek van bedoelde instantie het aantal door iedere producent gehouden leghennen.
Deze producenten worden regelmatig gecontroleerd. Zij houden een register bij waarin, per houderijsysteem, het aantal leghennen, de datum waarop zij zijn opgezet, hun leeftijd op het moment waarop zij zijn opgezet, de dagelijks geproduceerde en geleverde eieren, de verzendingsdatum, alsmede de namen van de kopers worden opgenomen.
(…)
In Verordening (EG) nr. 2295/2003 van de Commissie van 23 december 2003 houdende bepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (Pb 2003 nr. L340, blz. 16) is het volgende bepaald:
"Artikel 13
Vermelding van het houderijsysteem
1. Op eieren en verpakkingen daarvan mogen:
- voor het vermelden van het houderijsysteem als bedoeld in artikel 7 en in artikel 10, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1907/90, alleen de vermeldingen van bijlage II worden gebruikt, zij het steeds op voorwaarde dat aan de voorwaarden van bijlage III is voldaan,
(…)."
3. De bestreden tuchtbeschikking
Het Tuchtgerecht heeft bewezen verklaard dat appellante op verschillende tijdstippen in de perioden van 26 mei tot en met 29 juni 2003, van 30 juni tot en met 28 september 2003 en 29 september tot en met 30 november 2003 een hoeveelheid eieren (125.466, 304.965 en 382.338 stuks in de betreffende perioden) heeft afgeleverd vanuit haar pakstation aan de D te X, op welke eieren telkens was aangegeven "vrije uitloop" dan wel op welke verpakking van de eieren was aangegeven "eieren van hennen met vrije uitloop", hoewel met betrekking tot deze eieren telkens niet was voldaan aan de in artikel 13 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2295/2003 juncto Bijlage III bij deze verordening vastgelegde voorwaarden.
Het Tuchtgerecht heeft hieraan ten grondslag gelegd de inhoud van het berechtingsrapport nr. A04111 van 21 mei 2005 en de verklaring van E, controleur bij het CPE, die ter zitting van het Tuchtgerecht zakelijk onder meer heeft verklaard:
"Het CPE telt de eieren zoals in het rapport aangegeven. Toen is van de zijde van betrokkene niet aangegeven dat de 2e soort eieren ook meegeteld hadden moeten worden. De controleur doet verslag van zijn bevindingen en zegt eventueel een berechtingsrapport aan."
Het bewezen verklaarde levert naar het oordeel van het Tuchtgerecht op de overtreding van artikel 2 van het Landbouwkwaliteitsbesluit eieren in verband met artikel 13 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2295/2003 en Bijlage III bij deze verordening, driemaal gepleegd.
Vanwege deze overtredingen heeft het Tuchtgerecht appellante geldboetes van respectievelijk EUR 2.500,-, EUR 6.000,- en EUR 7.600,- opgelegd.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft het bewezen verklaarde bestreden. Zij heeft aangevoerd dat zij met haar verzamelaar afspraken heeft gemaakt over de levering van vrije uitloop eieren, bestaande uit een mix van 2e soort eieren en eieren van de eerste leg (tot 54 gram). Deze (laatste) eieren zijn door appellantes bedrijf voor de Nederlandse markt gesorteerd als 1e soort omdat deze eieren in Nederland (anders dan in Duitsland) als 1e soort verkocht mogen worden.
Als bewijs voor de juistheid van deze stelling heeft appellante enige overzichten overgelegd van de in- en verkoop van vrije uitloop eieren in 2003 alsmede een schriftelijke verklaring van de leverancier met een overzicht van de door dat bedrijf in 2003 geleverde eieren.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Onder verwijzing naar artikel 47 juncto artikel 15, eerste lid van de Wet turbo 2004, stelt het College vast dat, aangezien de procedure aanhangig is gemaakt bij schriftelijke verklaring van 22 maart 2005, deze volgens de Wet turbo 2004 dient te worden gevoerd. Materieel dient het recht te worden toegepast zoals dat gold ten tijde van de ten laste gelegde feiten, dus de periode vanaf 26 mei tot 30 november 2003.
5.2 Het College stelt voorts vast dat ten tijde hier van belang de Verordening (EEG) nr. 1274/91 van toepassing was. Artikel 18 van deze verordening is, voor zover hier van belang, inhoudelijk gelijkluidend aan artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2295/2003, zodat aan het feit dat het Tuchtgerecht zijn oordeel deels heeft gebaseerd op de nieuwe verordening geen rechtsgevolg toekomt.
5.3 Het College ziet zich, naar aanleiding van hetgeen door appellante naar voren is gebracht inzake de wijze waarop zij eieren heeft ingekocht, gesorteerd en weer verkocht, geplaatst voor de vraag of het Tuchtgerecht de overtredingen, terzake waarvan aan appellante bovenvermelde maatregelen zijn opgelegd, terecht bewezen heeft verklaard. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Uit het berechtingsrapport blijkt dat de controleur zijn constatering dat appellante in de weken 14 tot en met 26, 27 tot en met 39 alsmede de weken 40 tot en met 48 van het jaar 2003 meer eieren als eieren van hennen met vrije uitloop heeft verkocht dan zij in die weken als eieren van hennen met vrije uitloop in voorraad had, heeft gegrond op de gegevens van de door hem op 6 oktober 2004, 14 oktober 2004 en 23 november 2004 aan de hand van facturen geverifieerde in- en verkoopadministratie van appellante over de betreffende perioden en waarop de benaming eieren van hennen met vrije uitloop stond vermeld. Appellante heeft gesteld dat zij in de betreffende perioden van haar leverancier F partijen eieren van hennen met vrije uitloop heeft ingekocht die in feite bestonden uit een mix van eieren van de 2e soort en eieren van de eerste leg. Eieren van de 2e soort zijn bestemd voor de levensmiddelindustrie. De eieren van de eerste leg zijn in Nederland sorteerbaar als 1e soort. Voor zover appellante onvoldoende eieren van hennen met vrije uitloop die ook waren ingekocht als 1e soort voorhanden had, heeft zij de eieren van de eerste leg die zij ongesorteerd heeft ingekocht en die sorteerbaar waren (eieren van 53 en 54 gram), gesorteerd als eieren van de 1e soort en aldus verkocht. Ingevolge artikel 5, eerste lid, Verordening (EEG) 1907/90 was appellante gerechtigd zulks te doen. Vast is komen te staan dat de eieren uit de betreffende facturen over de inkoop van de ongesorteerde mixpartijen van F niet mee zijn geteld. De heer C heeft ter zitting immers verklaard dat hij de facturen van eieren van de 2e soort niet heeft meegenomen bij de controle van de in- en verkoopadministratie. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de constatering van de controleur dat in bovenvermelde weken meer eieren als eieren van hennen met vrije uitloop zijn verkocht dan er voorradig waren, op losse schroeven komt te staan, indien appellantes betoog niet ongeloofwaardig is.
Uit de door appellante overgelegde verklaring van de leverancier F blijkt dat appellante in het jaar 2003 bij hem heeft ingekocht 1.005.480 "Freiland eieren 1e soort" met een gemiddeld gewicht van 58,84 gram per ei en 4.798.980 "Freiland eieren 2e soort" met een gemiddeld gewicht van 61,12 gram. De heer B heeft ter zitting verklaard dat het relatief lage gemiddelde gewicht van de 2e soort eieren, normaalgesproken zou dat ongeveer 63 of 64 gram per ei zijn, het gevolg was van de omstandigheid dat er ook eieren van de eerste leg bij waren, die minder wegen. B heeft voorts verklaard dat hij voor deze mix van eieren ook een hogere stuksprijs heeft betaald dan de prijs die voor eieren van de 2e soort gebruikelijk is. De leverancier F heeft bij brief van 26 april 2005 bevestigd dat er een afspraak was gemaakt over de mix van de geleverde eieren.
Uit appellantes in- en verkoopoverzicht van het jaar 2003 blijkt dat appellante bij F over het hele jaar 1.608.818 eieren van hennen met vrije uitloop 1e soort heeft ingekocht, dat zijn 603.338 eieren meer dan uit de verklaring van F blijkt. Aangenomen dat het betoog van appellante juist is, dan heeft appellante over het jaar 2003 van de 4.798.980 eieren die zij op papier als "Freiland eieren 2e soort" heeft ingekocht, 603.338 eieren gesorteerd als 1e soort. Deze verhouding past ongeveer bij het betoog van B over het relatief lage gemiddelde gewicht van de partij "Freiland eieren 2e soort" en komt het College dan ook niet ongeloofwaardig voor.
Op grond van het vorenstaande komt het College tot de conclusie dat het betoog van appellante niet onaannemelijk is. Het betoog is consistent en wordt door de verklaringen van de betrokkenen en de in- en verkoopoverzichten ondersteund.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het College het niet bewezen acht dat appellante de overtredingen ter zake waarvan zij is veroordeeld, heeft begaan.
De conclusie is dat het beroep gegrond is. De bestreden tuchtbeschikking moet worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om de zaak zelf af te doen en appellante vrij te spreken.
Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in de bestreden tuchtbeschikking alsmede op hoofdstuk V van de Wet turbo 2004.
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeschikking;
- spreekt appellante vrij van het ten laste gelegde.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. J.L.W. Aerts en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 november 2006.
w.g. C.M. Wolters w.g. A. Graefe