ECLI:NL:CBB:2006:AY7604

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/654
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.R. Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake schadevergoeding en besluitvorming door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft A B.V. op 23 augustus 2006 een beroepschrift ingediend tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van 7 juni 2006 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit beroep is geregistreerd onder het zaaknummer AWB 06/653. Tevens heeft verzoekster op 22 augustus 2006 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, waarin zij verzocht om een beslissing op het bezwaar vóór 1 september 2006. De voorzieningenrechter ontving op 30 augustus 2006 een schriftelijke reactie van de verweerder op dit verzoek.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Minister niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn heeft beslist op het bezwaarschrift, noch heeft hij verzoekster schriftelijk geïnformeerd over een eventuele verdaging van de beslissing. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit, zoals bedoeld in artikel 6:2, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Verzoekster heeft verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij een dwangsom van € 2.500,-- per dag heeft geëist voor elke dag dat de beslissing uitblijft na 1 september 2006. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de Minister niet van plan is om op korte termijn te beslissen op het bezwaarschrift. Daarom heeft de voorzieningenrechter de Minister opgedragen om uiterlijk 2 oktober 2006 een beslissing te nemen op het bezwaar van verzoekster.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de Minister veroordeeld in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 80,50, en bepaald dat het door verzoekster betaalde griffierecht van € 281,-- aan haar moet worden vergoed. Het verzoek om voorlopige voorziening is gegrond verklaard, en het anders of meer gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
AWB 06/654
40010
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A B.V., te X, verzoekster,
gemachtigde: mr. F.W. van Dijk, advocaat te Wageningen,
tegen
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
1. De procedure
Op 23 augustus 2006 heeft het College van verzoekster een beroepschrift ontvangen, waarin deze beroep instelt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van 7 juni 2006. Dit beroep is geregistreerd onder het zaaknummer AWB 06/653.
Bij verzoekschrift van 22 augustus 2006, bij het College ontvangen op 23 augustus 2006 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht verweerder te gelasten om vóór 1 september 2006 een beslissing op bezwaar te nemen.
Bij faxbericht van 30 augustus 2006 heeft verweerder de voorzieningenrechter een schriftelijke reactie op het verzoek om voorlopige voorziening doen toekomen.
2. De beoordeling van het onderhavige verzoek
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, voorzover hier van belang, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van het College op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Verzoekster heeft op 22 februari 2005 een verzoek ingediend tot vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van een onterechte weigering van verweerder om een ontheffing te verlenen. Op 3 mei 2006 heeft verweerder op dit verzoek een besluit genomen, waarna verzoekster daartegen op 7 juni 2006 een bezwaarschrift heeft ingediend.
Verweerder heeft vervolgens niet binnen de in artikel 7:10, eerste lid, Awb genoemde termijn beslist, noch is door hem aan verzoekster schriftelijk mededeling gedaan van een verdaging van de beslissing als bedoeld in artikel 7:10, derde lid, Awb.
De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat, toen verzoekster op 22 augustus 2006 haar beroep instelde, er sprake was van het niet tijdig nemen van een besluit, als bedoeld in artikel 6:2, onder b, van de Awb. Ten aanzien van dat besluit heeft verzoekster gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, ertoe strekkende dat verweerder vóór 1 september 2006 een beslissing op bezwaar dient te nemen, zulks onder oplegging van een dwangsom van € 2.500,-- voor elke dag dat dit besluit uitblijft vanaf 1 september 2006.
Uit de schriftelijke reactie van verweerder op het verzoek om voorlopige voorziening d.d. 30 augustus 2006 blijkt dat verweerder niet op zeer korte termijn voornemens is op het ingediende bezwaarschrift te beslissen.
Daarom zal de voorzieningenrechter verweerder bij wijze van voorlopige voorziening opdragen een beslissing op dat bezwaar te nemen, in voege als na te melden.
Voorts dient het door verzoekster betaalde griffierecht te worden vergoed.
Ten slotte acht de voorzieningenrechter termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met het geschil heeft moeten maken.
De voorzieningenrechter gaat er van uit dat verweerder de hierna te treffen voorlopige voorziening zal naleven zodat het opleggen van een dwangsom, zoals door verzoekster gevraagd, niet nodig is.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk gegrond is en dat er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:83, derde lid, Awb in samenhang met artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, uitspraak te doen.
Een en ander leidt tot de navolgende beslissing.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in dier voege dat verweerder wordt opgedragen om uiterlijk
2 oktober 2006 een beslissing op het bezwaar van verzoekster d.d. 7 juni 2006 te nemen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure aan de zijde van verzoekster, vastgesteld op € 80,50
(zegge: tachtig euro en vijftig cent);
- bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 281,-- (zegge: tweehonderdéénentachtig euro)
aan haar vergoedt;
- wijst het anders of meer gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, in tegenwoordigheid van mr. S.F.E. Raeven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
w.g. R.R. Winter w.g. S.F.E. Raeven
verzonden op: 31 augustus 2006