College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 05/433 13 juli 2006
20020 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Den Haag
Uitspraak in de zaak van:
A RA, wonende te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te ’s-Gravenhage (hierna: raad van tucht), gewezen op 25 april 2005,
gemachtigde: mr. V.V.D. Hadinegoro-Spaans, werkzaam bij het kantoor E.
1. De procedure
Bij brief van 26 april 2005 heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van zijn beslissing van 25 april 2005 gegeven op een klacht, op 24 februari 2004 ingediend door EuroJourney B.V. te Hoorn (hierna: klaagster), tegen appellant.
Bij een op 24 juni 2005 bij het College ingekomen beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep ingesteld bij het College.
De raad van tucht heeft bij brief van 29 juli 2005 stukken als bedoeld in artikel 53 van de Wet op de Registeraccountants (hierna: Wet RA) doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 5 september 2005 heeft klaagster gereageerd op het beroepschrift.
Bij brief van 19 mei 2006 heeft appellant nog een stuk in het geding gebracht.
Op 1 juni 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, alwaar appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Van de kant van klaagster is, zoals aangekondigd bij brief van 17 mei 2006, niemand verschenen.
2. De bestreden tuchtbeslissing
Bij de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd, heeft de raad van tucht de klacht gegrond verklaard en appellant terzake de maatregel van schriftelijke waarschuwing opgelegd.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling daarvan en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 In de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht aldus samengevat dat C RA (hierna: C), D RA (hierna: D) en appellant, allen werkzaam op het kantoor E, nalatig zijn geweest in het retourneren aan klaagster van haar originele administratieve bescheiden en saldibalansen 2000, 2001 en 2002. De raad van tucht heeft de klacht voor zover gericht tegen C ongegrond en voor zover gericht tegen D en appellant gegrond verklaard. De raad van tucht merkt D aan als verantwoordelijk accountant voor de opdracht en is van oordeel dat D zeer onzorgvuldig is omgegaan met de herhaalde verzoeken van klaagster om na beëindiging van de opdracht de stukken aan haar te retourneren. Als medeverantwoordelijke voor de uitvoering van de opdracht houdt de raad van tucht appellant medeverantwoordelijk voor de slordige wijze waarop met klaagsters belangen is omgegaan.
3.2 Het College stelt vast dat het verweer van appellant in de procedure bij de raad van tucht uiterst summier is geweest. Eerst in beroep bij het College heeft appellant gemotiveerd uiteengezet wat zijn betrokkenheid bij de uitvoering van de opdracht van klaagster is geweest en heeft hij toegelicht dat en waarom hem tuchtrechtelijk geen verwijt valt te maken. Hoewel van een accountant mag worden verwacht dat hij in een tuchtprocedure reeds de raad van tucht adequaat informeert omtrent zijn zienswijze met betrekking tot de klacht en daarbij de relevante feiten en omstandigheden aan de orde stelt, ziet het College in het enkele feit dat appellant zich hiervan wellicht onvoldoende rekenschap heeft gegeven of de strekking van de klacht onjuist heeft opgevat geen aanleiding de door appellant gegeven uiteenzetting en toelichting niet bij de beoordeling van het beroep te betrekken. Het College neemt hierbij in aanmerking dat de beslissing waartegen het beroep zicht richt een tuchtrechtelijke veroordeling van appellant behelst. In het beroep tegen deze beslissing mag appellant aanvullende gegevens en argumenten naar voren brengen, mits klaagster voldoende gelegenheid heeft hierop adequaat te reageren. Aan deze voorwaarde is voldaan aangezien klaagster heeft gereageerd op het beroep van appellant en bovendien tijdig is uitgenodigd voor de behandeling ter zitting.
3.3 Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende voor het College komen vast te staan. Het kantoor E had onder meer opdracht van klaagster tot het verrichten van fiscale, juridische en accountancy werkzaamheden. D had opdracht tot het verwerken van de administratie van klaagster. Ten tijde hier van belang was D vestigingsleider van het kantoor in B. Op dat kantoor bevond zich ook de administratie van klaagster. Aan appellant was de opdracht verleend tot het samenstellen van de jaarrekening van klaagster. Appellant was ten tijde hier van belang werkzaam op het kantoor F. Appellant voerde zijn werkzaamheden in het kader van evenbedoelde opdracht echter uit in het kantoor B. Op 11 april 2003 heeft klaagster de opdrachten met directe ingang ingetrokken.
3.4 Het College is van oordeel dat de verantwoordelijkheid van D als uitvoerder van de opdracht tot het verwerken van de administratie van klaagster en als kantoorleider in B waar de administratie berustte, tevens met zich brengt dat hij verantwoordelijk is voor het retourneren van die administratie nadat klaagster daar na beëindiging van de opdracht om had verzocht. Hoewel appellant in het kader van zijn opdracht tot het samenstellen van de jaarrekening van klaagster eveneens gebruik maakte van de administratie van klaagster en er derhalve tevens verantwoordelijk voor is dat daar zorgvuldig mee wordt omgegaan, gaat deze verantwoordelijkheid onder de gegeven omstandigheden niet zover dat appellant na beëindiging van die opdracht naast D verantwoordelijk bleef voor het retourneren van de administratie van klaagster.
Het College neemt hierbij in aanmerking dat klaagster en diens nieuwe accountant zich in eerste instantie tot D en later ook tot C, maar nimmer tot appellant hebben gewend met het verzoek om toezending van de (ontbrekende) stukken van klaagster. Voorts wordt in aanmerking genomen dat appellant in mei 2003 op verzoek van D en in januari 2004 op verzoek van C naar deze stukken heeft gezocht dan wel laten zoeken op het kantoor F, maar deze daar niet heeft gevonden, hetgeen hij ook aan hen heeft bericht. Naar aannemelijk is geworden hebben de stukken zich nooit op het kantoor F bevonden. De stukken zijn uiteindelijk in mei 2004 op het kantoor B teruggevonden en vanuit dat kantoor aan klaagster toegezonden.
Onder deze omstandigheden is het College van oordeel dat appellant niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de administratieve organisatie binnen kantoor B. Daarbij is van belang dat geen lacune ontstaat in de keten van tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid, aangezien D als kantoorleider in B en als verantwoordelijke voor de opdracht van klaagster voor het verwerken van de administratie in tuchtrechtelijke zin aanspreekbaar was en ook aansprakelijk is gehouden.
Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat appellant terzake van de door klaagster ingediende klacht tuchtrechtelijk een verwijt valt te maken.
3.5 Het beroep is derhalve gegrond. Het College zal de bestreden tuchtbeslissing, voor zover in beroep aan de orde, vernietigen en ziet aanleiding de zaak zelf af te doen. Gelet op het voorgaande zal het College de klacht, voor zover in beroep aan de orde, ongegrond verklaren.
De hierna te vermelden beslissing berust op Titel II van de Wet RA.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep van appellant gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing voorzover in beroep aan de orde;
- verklaart de klacht, voor zover in beroep aan de orde, ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, mr. J.L.W. Aerts en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van
mr. A. Venekamp, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2006.
w.g. M.A. Fierstra w.g. A. Venekamp
DE RAAD VAN TUCHT VOOR REGISTERACCOUNTANTS
EN ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN
TE 'S-GRAVENHAGE
heeft de volgende uitspraak gedaan inzake de klacht van:
EuroJourney B.V.,
gevestigd te Hoorn,
vertegenwoordigd door P. H, directeur,
klaagster,
1. C RA,
kantoorhoudende te G,
2. D RA,
kantoorhoudende te B
3. A RA,
kantoorhoudende te B
1.1 De Raad heeft kennisgenomen van de gewisselde stukken waaronder de klacht van 24 februari 2004, aangevuld bij brieven van 18 maart en 22 maart 2004, de verweerschriften van 28 mei 2004 c.q. 2 juni 2004, de repliek van 21 augustus 2004 en de duplieken van 18 oktober 2004, 21 oktober 2004 en 22 oktober 2004.
1.2 De klacht is behandeld ter openbare zitting van de Raad van 31 januari 2005, alwaar verweerders zijn verschenen, vergezeld van mr. V.V.D. Hadinegoro-Spaans, verbonden aan E.
Namens klaagster heeft H voornoemd schriftelijk aan de Raad meegedeeld niet in staat te zijn de zitting bij te wonen.
Op grond van de schriftelijke stukkenwisseling en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, of op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan.
2.1 Verweerders zijn allen verbonden aan E, gevestigd te onder meer B, G en F, hierna te nomen: E.
2.2 Verweerder C, hierna te noemen: C, is lid van de Raad van Bestuur van E.
Verweerder D, hierna te noemen: D, werkt als kantoordirecteur van de vestiging van E in F.
Verweerder A, hierna te noemen: A, werkt op de vestiging van E in B.
2.3 E heeft van klaagster opdracht gehad tot het verrichten van accountantswerkzaamheden, waaronder het verwerken van de administratie en het verzorgen van aangiften omzetbelasting en loonbelasting, zulks op basis van de door klaagster te verstrekken bescheiden, alsmede tot het samenstellen van de jaarrekening.
2.4 Voorts heeft E opdracht gehad tot het verlenen van juridische adviezen. Deze opdracht is uitgevoerd door mr. V.V.D. Hadinegoro-Spaans, hierna te noemen: Hadinegoro, werkzaam in de kantoorvestiging in B.
2.5 Op 11 april 2003 heeft klaagster de opdrachten aan E met directe ingang ingetrokken.
2.6 Klaagster heeft vier facturen van E onbetaald gelaten.
2.7 Na beëindiging van de opdracht heeft klaagster verzocht om teruggaaf van haar administratie c.a.. Ook de opvolgende accountant van klaagster, J.C.M. Admiraal te Alkmaar, heeft aan E verzocht om toezending van de administratie c.a..
2.8 Bij brief van 26 november 2003 heeft D aan klaagster meegedeeld:
“Naar aanleiding van uw verzoek zenden wij u bijgaand de originele stukken die wij thans nog in ons bezit hebben.”
Bij die brief zijn een aantal administratieve stukken gevoegd betrekking hebbende op de periode 1998 tot en met april 2000.
2.9 Per fax en e-mail van 31 december 2003 heeft klaagster aan C meegedeeld dat alle originele administratieve documenten van zowel klaagster als haar directeur H, hierna te noemen: H, privé over de periode vanaf 2000 tot en met het eerste kwartaal 2003 nog niet retour waren gestuurd. Klaagster verzocht C om aan D en A opdracht te geven om alsnog alle originele stukken die nog niet retour waren gestuurd, aan klaagster over te dragen, tezamen met het tot haar administratie behorende grootboek zoals ontstaan uit de administratieve boekingen.
2.10 Bij brief van 13 januari 2004 deelde C aan klaagster mee:
“Hedenmorgen heb ik navraag gedaan bij de heren D en A. De heer A heeft mij expliciet te kennen gegeven dat alle in ons bezit zijnde originele documenten van u respectievelijk uw vennootschap aan u zijn geretourneerd. Wij hebben derhalve per heden geen originele documenten van u in ons bezit. Hetgeen u derhalve stelt in Uw brief d.d. 31 december 2003 betwisten wij. Wij kunnen u derhalve in dezen niet van dienst zijn.”
2.11 Op 14 januari 2004 heeft P. de Goede FB, verbonden aan E, aan klaagster originele aangiftebiljetten betreffende inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting 2002 toegestuurd.
2.12 Op of kort na 17 mei 2004 heeft E de door klaagster nog niet ontvangen administratieve bescheiden aan klaagster retour gezonden.
2.13 E heeft voor het jaar 1999 als laatste jaar de definitieve jaarrekening opgesteld. Latere jaren zijn niet afgemaakt. De financiële administratie tot en met 2002 is wel door E verzorgd.
2.14 E heeft door een door haar ingeschakelde advocaat op 4 februari 2004 klaagster gemaand de openstaande facturen te betalen en heeft nadien tegen klaagster een incassoprocedure aangespannen ter zake van openstaande facturen.
3.1 De klacht houdt in dat verweerders nalatig zijn geweest in het retourneren aan klaagster van haar originele administratieve bescheiden en saldibalansen 2000, 2001 en 2002.
Verweerders hebben tot hun verweer - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
4.1 Ter zitting van de Raad heeft verweerder D aangevoerd dat hij geen originele stukken meer had aangetroffen in het dossier van klaagster dat hij onder zijn hoede had en evenmin een kopiebrief ten geleide van toezending daarvan aan klaagster. Reden om naspeuringen naar die stukken te doen had hij, ondanks de smeekbeden van klaagster, niet gezien.
4.2 Verweerder D heeft op 17 mei 2004 voor het eerst telefonisch met H gesproken. Verweerder heeft hem toen meegedeeld dat tussen ordners betreffende een andere cliënt nog twee ordners met originele stukken aangaande de administratie van klaagster waren gevonden. Deze zijn spoorslags aan klaagster toegestuurd. Verweerder heeft telefonisch zijn excuses aangeboden.
4.3 Verweerder D heeft met de opvolgende accountant contact gehad over de vorderingen van E. Verweerder heeft jegens die accountant geen toezegging gedaan dat de vorderingen zouden komen te vervallen als klaagster geen klacht zou indienen tegen E.
Verweer C
4.4 Verweerder C heeft D en A verzocht om, indien aanwezig, de originele documenten aan klaagster te retourneren. Verweerder verwijst naar zijn brief aan klaagster van 13 januari 2004 en naar het door D gevoerde verweer.
4.5 De adviesopdracht voor juridische werkzaamheden is uitgevoerd door Hadinegoro. Deze heeft klaagsters bezwaren gemotiveerd en inhoudelijk betwist.
Verweer A
4.6 H heeft zich nimmer tot verweerder gewend met het verzoek om stukken te retourneren. Verweerder A heeft van D vernomen dat de bedoelde stukken gevonden zijn en zijn geretourneerd aan klaagster.
5. BEOORDELING VAN DE KLACHT
Algemeen
5.1 De Raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de klacht niet aan de orde is de vraag of verweerders zich ten opzichte van klaagster op een retentierecht konden beroepen. Noch uit de, voorafgaande aan de klacht, met klaagster gevoerde correspondentie, noch uit de verweren die verweerders naar aanleiding van de klacht bij de Raad hebben ingediend, blijkt dat zij of hun kantoor zich op een retentierecht hebben beroepen. In het midden kan daarom blijven dat ter zitting zijdens verweerders tegenstrijdige mededelingen zijn gedaan over het beleid dat E terzake voert.
De Raad neemt aldus bij de beoordeling tot uitgangspunt dat, nu verweerders zich jegens klager niet op een mogelijk retentierecht hebben beroepen, dit geen rol speelt.
5.2 Vast staat dat klaagster, na intrekking van de opdracht op 11 april 2003, heeft verzocht om retourzending van haar administratie alsmede saldibalansen.
Eerst op 26 november 2003, derhalve ruim zeven maanden later, zijn enige originele stukken, te weten die over 1998 tot en met april 2000, door D aan klaagster geretourneerd.
Klaagster heeft zich daarna tot C gewend als lid van de Raad van Bestuur van E, waarbij zij duidelijk te kennen heeft gegeven dat de stukken
5.3 vanaf april 2000 tot en met het eerste kwartaal 2003 ontbraken. In haar fax/e-mail van 31 december 2003 heeft klaagster duidelijk gemaakt dat zij als besloten vennootschap, evenals H in privé, schade leed omdat zij niet kon beschikken over haar eigendommen. Klaagster heeft in die brief verwoord dat zij, met het oog op verplichtingen jegens de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel, de stukken vóór 9 januari 2004 in bezit diende te hebben.
Op de noodkreet van klaagster heeft C pas op 13 januari 2004 gereageerd met de korte mededeling dat hij navraag had gedaan bij D en A en dat A te kennen had gegeven dat alle originele documenten van klaagster en H in bezit van E waren geretourneerd.
Uit de toezending van de originele aangiftebiljetten een dag daarna, bleek reeds dat de stelling van C in zijn brief onjuist was.
Eerst kort na 17 mei 2004, derhalve omstreeks veertien maanden nadat klaagster haar verzoek had gedaan, heeft klaagster de ontbrekende originele stukken van haar administratie ontvangen.
5.4 In het verweer van D d.d. 28 mei 2004 deelt hij mede dat hij H op 17 mei 2004 voor het eerst telefonisch heeft gesproken om hem te vertellen dat hij tot zijn grote spijt nog twee ordners met originele stukken van klaagster had gevonden. Gebleken was dat bij de verhuizing van een dossier van een andere klant van kantoor Capelle naar kantoor B er twee ordners met stukken van klaagster tussen de dossiers van die andere klant zaten en dus ten onrechte mee waren verhuisd. Volgens verweerders zouden de werkzaamheden voor het dossier van klaagster op het kantoor in B zijn verricht door iemand die daar werkte, echter onder verantwoordelijkheid van iemand op het kantoor te F.
De Raad merkt op dat dit laatste verweer, voor het eerst ter zitting gevoerd, door verweerders op geen enkele wijze is onderbouwd en dat klaagster, die ter zitting niet vertegenwoordigd was, daarover niet kon worden gehoord.
5.5 Wat er zij van het ter zitting gevoerde verweer, de Raad is van oordeel dat verweerder D, als verantwoordelijke accountant voor de opdracht van klaagster, zeer onzorgvuldig is omgegaan met de herhaalde verzoeken van klaagster om na beëindiging van de opdracht de stukken aan haar te retourneren. De onzorgvuldigheid ligt besloten zowel in het eerst na zeven maanden retourneren van een deel van de administratie, als in het verzuim een zoektocht naar de stukken te doen, toen klaagster herhaaldelijk om de stukken vroeg en geen kopiebrief ten geleide van toezending daarvan aan klaagster was gevonden, als in het laten zoekraken van een ander deel van de administratie met als gevolg dat klaagster pas na circa veertien maanden – en ook pas nadat de onderhavige klacht was ingediend – over deze stukken kon beschikken.
Daar C heeft verklaard dat hij het verzoek van klaagster aan D (en A) heeft voorgelegd, moet het er ook voor worden gehouden dat D (en A) doordrongen waren van het belang van klaagster om over de stukken te beschikken en van de dreigende schade indien dat niet het geval was.
Door zijn herhaalde onzorgvuldige handelen heeft D schade toegebracht aan de eer van de stand der registeraccountants. De klacht jegens hem is gegrond.
5.6 Ook ten aanzien van verweerder A is de Raad van oordeel dat hij door onzorgvuldigheid schade heeft toegebracht aan de eer van de stand der registeraccountants.
Hoewel A zich in zijn schriftelijke verweer strikt formeel heeft beroepen op de omstandigheid dat klaagster nimmer aan hem persoonlijk een verzoek heeft gedaan om stukken te retourneren, is anderszins gebleken dat C aan hem het verzoek heeft gericht om de ontbrekende stukken op te zoeken, terwijl A ter zitting heeft verklaard dat hij wel gezocht heeft.
De Raad houdt derhalve A, als medeverantwoordelijk voor de uitvoering van de opdracht, mede verantwoordelijk voor de slordige wijze waarop met klaagsters belangen is omgegaan.
5.7 Ten aanzien van verweerder C is de Raad van oordeel dat, hoewel de beantwoording op 13 januari 2004 van de brief van klaagster van 31 december 2003 geen blijk geeft van meer dan plichtmatige aandacht – hetgeen gezien de belangen van klaagster wel verwacht mocht worden –, hierin onvoldoende grond is gelegen voor ingrijpen van de tuchtrechter.
5.8 De klacht jegens C zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Deze conclusie neemt niet weg dat de Raad geen waardering heeft voor de uiterst summiere en strikt formalistische wijze waarop C, evenals overigens D en A, in de onderhavige klachtprocedure op de klacht heeft gereageerd.
5.9 De hierna vermelde uitspraak berust op de artikelen 33 en 34 Wet op de Registeraccountants en artikel 5 GBR-1994.
6.1 De Raad acht, gelet op het vorenoverwogene, jegens D de hierna vermelde maatregel passend en geboden. Eveneens gelet op het vorenoverwogene acht de Raad jegens A de hierna vermelde maatregel passend en geboden.
De Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratie-consulenten te ’s-Gravenhage:
- verklaart de klacht jegens verweerder D gegrond en legt hem terzake als maatregel op een schriftelijke berisping;
- verklaart de klacht jegens verweerder A gegrond en legt hem terzake als maatregel op een schriftelijke waarschuwing;
- verklaart de klacht jegens verweerder C ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.C.H. Koning, voorzitter, H. Baas RA en C.Chr. Doolhoff RA, leden, in aanwezigheid van mr. P. Rijpstra, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2005 door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, plaatsvervangend voorzitter.