ECLI:NL:CBB:2006:AY6697

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/778
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar subsidie Elektriciteitswet 1998

In deze zaak heeft de Stichting Pensioenfonds ABP, appellante, beroep ingesteld tegen de beslissing van TenneT B.V., verweerster, die op 13 september 2005 het bezwaar van appellante tegen de subsidie vaststelling van 9 augustus 2004 niet ontvankelijk heeft verklaard. De subsidie betreft een warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKK-installatie) van appellante. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de subsidie, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelt dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. De termijn voor het indienen van bezwaar, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is overschreden. Appellante stelt dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, maar het College is van mening dat appellante tijdig bezwaar had moeten maken, vooral omdat het besluit van 9 augustus 2004 niet onduidelijk was. Het College concludeert dat er geen redenen zijn om te oordelen dat appellante niet in verzuim is geweest. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en de beslissing van verweerster om het bezwaar niet ontvankelijk te verklaren, blijft in stand. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/778 5 juli 2006
18050 Elektriciteitswet 1998
Uitspraak in de zaak van:
Stichting Pensioenfonds ABP, te Heerlen, appellante,
gemachtigde: R.G. Klinkenberg en mr. L.L. Putzeist, werkzaam bij appellante,
tegen
TenneT B.V. te Arnhem, verweerster,
gemachtigde: mr. M.W. Engelen, werkzaam bij EnerQ B.V. te Arnhem.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2004 heeft verweerster voor het jaar 2003 de subsidie vastgesteld als bedoeld in artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 met betrekking tot een warmtekrachtkoppelingsinstallatie (hierna: WKK-installatie) van appellante.
Bij brief van 31 maart 2005 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 13 september 2005 heeft verweerster het bezwaar niet ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 oktober 2005, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 december 2005 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
Op 21 juni 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht bij monde van hun gemachtigden.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ter zitting heeft appellante aangegeven dat het beroep zich uitsluitend richt tegen de beslissing op bezwaar van verweerster van 13 september 2005, voor zover hierbij is beslist op het bezwaar tegen de vaststellingsbeschikking van 9 augustus 2004.
2.2 Voor het College staat vast dat appellante het bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 9 augustus 2004, niet binnen de daarvoor ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn heeft ingediend. Derhalve kan ingevolge artikel 6:11 van de Awb slechts sprake zijn van een ontvankelijk bezwaar, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest. Blijkens de toelichting ter zitting moet het beroep ook zo worden verstaan dat appellante van mening is dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is.
2.3 Het College is van oordeel dat het beroep op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding niet kan slagen. Appellante is van mening dat het besluit van 9 augustus 2004 niet duidelijk is ten aanzien van subsidie over de ingekochte elektriciteit. Appellante heeft bezwaar gemaakt op het moment dat voor haar duidelijk werd dat de ingekochte elektriciteit niet werd gesubsidieerd. Naar het oordeel van het College had het in deze situatie, waarin voor appellante niet duidelijk was of aan hetgeen zij wenste volledig tegemoet werd gekomen, juist voor de hand gelegen dat appellante tijdig bezwaar had gemaakt en dat punt in bezwaar aan de orde had gesteld. Voor zover appellante in de veronderstelling verkeerde dat verweerster nog een apart besluit zou afgeven over de ingekochte elektriciteit, merkt het College op dat dit uit het besluit van 9 augustus 2004 niet is af te leiden en verweerster ook overigens geen aanleiding heeft gegeven voor die veronderstelling.
2.4 Nu derhalve niet is gebleken van enige reden waarom zou moeten worden geoordeeld dat appellante, in weerwil van de te late indiening van haar bezwaarschrift, niet in verzuim is geweest, heeft verweerster het bezwaar van appellante terecht niet ontvankelijk verklaard. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard.
2.5 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006.
w.g. C.J. Borman w.g. I.C. Hof