3. De beoordeling van het geschil
3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerster, onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie, de tegen haar besluiten van 18 november 2005 en 20 januari 2005 gerichte bezwaren deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Verweerster heeft hierbij onder meer overwogen dat zij vóór 9 augustus 2004 geen aanvragen van appellante heeft ontvangen en dat appellante er niet in is geslaagd aan te tonen dat zij, zoals door haar gesteld, reeds in oktober 2003 aanvragen heeft ingediend.
3.2 Appellante is van mening dat subsidie moet worden verleend vanaf 1 juli 2003 tot en met 31 december 2004 in plaats van vanaf 9 augustus 2004 tot en met 31 december 2004. Appellante stelt dat zij op 23 oktober 2003 aanvragen heeft gedaan voor subsidie over deze periode. Ter adstructie heeft zij voor de warmtekrachtkoppelingen op beide locaties een afschrift van de aanvraag overgelegd.
3.3 Het College overweegt het volgende. Volgens appellante zijn de aanvragen voor beide locaties op 23 oktober 2003 gelijktijdig ingediend door dezelfde persoon. Het overgelegde afschrift van de aanvraag betreffende de locatie D heeft inderdaad als datum 23 oktober 2003, maar het afschrift van de aanvraag betreffende de locatie E heeft als datum 22 oktober 2004. Appellante heeft ter zitting geen verklaring kunnen geven voor dit verschil in data. Het afschrift ten aanzien van de E kan, gelet op de datum van 22 oktober 2004, vanzelfsprekend niet aantonen dat voor deze locatie een aanvraag vóór 9 augustus 2004 is ingediend. Voorts is het College van oordeel dat het afschrift betreffende de locatie D, dat is gedateerd op 23 oktober 2003, niet kan aantonen dat deze aanvraag is ingediend vóór 9 augustus 2004, omdat appellante stelt dat beide aanvragen gelijktijdig zijn ingediend door dezelfde persoon en één van de twee afschriften van de aanvragen het tegendeel bewijst van appellantes stelling dat de aanvragen vóór 9 augustus 2004 zijn ingediend, zonder dat appellante daar een verklaring voor kan geven.
Ook overigens heeft appellante niet aangetoond dat de aanvragen vóór 9 augustus 2004 zijn ingediend. Appellante heeft de aanvragen niet aangetekend verstuurd en heeft geen ontvangstbevestigingen terzake van deze aanvragen ontvangen. Naar het oordeel van het College had het in de rede gelegen dat appellante er alert op was geweest of de aanvragen waren ontvangen, nu uit de wettelijke voorschriften voortvloeit dat de datum van ontvangst bepalend is voor de ingangsdatum van de subsidie en appellante de betreffende aanvragen niet aangetekend had verstuurd.
3.4 Nu appellante niet heeft aangetoond dat zij vóór 9 augustus 2004 aanvragen voor subsidie heeft ingediend, komt het College tot de conclusie dat het beroep ongegrond verklaard dient te worden.
3.5 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.