ECLI:NL:CBB:2006:AY4316

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/54, 06/55
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • M.H. Vazquez Muñoz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen

In deze zaak hebben appellanten A en B beroep ingesteld tegen twee besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die betrekking hebben op de terugvordering van EG-steun voor akkerbouwgewassen. De besluiten zijn genomen naar aanleiding van een herziening van een eerder besluit tot toekenning van subsidie aan A voor het jaar 2002. De Minister had vastgesteld dat A's aanvraag voor subsidie niet voldeed aan de vereisten, omdat het perceel dat hij had opgegeven niet als akkerland kon worden gekwalificeerd. A had een subsidie van € 6999,22 ontvangen, maar na controle bleek dat hij slechts recht had op € 5225,41, wat leidde tot een terugvordering van € 1773,81.

De procedure begon met een beroep van appellanten op 14 januari 2006, waarbij zij de besluiten van 6 december 2005 aanvochten. A stelde dat hij geen rekening had gehouden met de definitie van akkerland en dat de perceelsverwisseling met B correct was uitgevoerd. B, die het teruggevorderde bedrag voor A had betaald, stelde dat hij wel belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat A geen recht had op de subsidie voor perceel 10, omdat dit perceel in de referentiejaren als grasland was gebruikt. Het College verklaarde het beroep van A ongegrond en bevestigde dat B geen belanghebbende was, omdat zijn belang niet rechtstreeks bij het besluit was betrokken. De besluiten van de Minister werden derhalve gehandhaafd, en het College vond geen grond voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan op 12 juli 2006.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 06/54, 06/55 12 juli 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaken van:
1. A, te X,
2. B, te Y, appellanten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M. Bakker Schut, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 14 januari 2006, bij het College binnengekomen op 19 januari 2005, beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerder van 6 december 2005.
Bij deze besluiten heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellanten tegen verweerders besluit van 1 augustus 2005 waarbij het eerdere besluit tot toekenning aan Avan akkerbouwsteun over het jaar 2002 in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) is herzien en de toegekende subsidie is teruggevorderd.
Bij brief van 6 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 24 mei 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt nader hebben toegelicht. A is niet verschenen, maar werd vertegenwoordigd door B
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 6
(…)
7. Producenten die een betalingsaanvraag indienen voor een kleinere oppervlakte dan die welke volgens de voor hun regio vastgestelde opbrengsten nodig is om 92 ton granen te produceren, zijn vrijgesteld van de braakleggingsverplichting (…)"
Artikel 7
Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was.”
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is het volgende bepaald:
“Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen “blijvend grasland”, “blijvende teelten”, “meerjarige gewassen” en “herstructureringsprogramma” de in bijlage I opgenomen definities.”
In bedoelde bijlage staat:
“Definities
1. Blijvend grasland
Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft.”
In Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen is onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 32
1. Wanneer ten aanzien van een gewasgroep de aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, wordt het steunbedrag berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter is dan 3 % of dan 2 ha, doch niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.
Wanneer het verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gerelateerde steun toegekend.
(…)
Artikel 49
Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen
1. In geval van een onverschuldigde betaling is het bedrijfshoofd verplicht het betrokken bedrag terug te betalen (…).
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- B houdt schapen. Hij heeft verspreid liggende percelen. Als gevolg daarvan moeten zijn schapen geregeld verplaatst worden. A heeft percelen naast het huisperceel van B. Twee van deze percelen wilde hij als groene braak percelen in zijn subsidieaanvraag voor akkerbouwsteun opnemen. Op voorstel van B hebben zij percelen geruild zodat B de schapen bij zijn huis zou kunnen houden en A percelen van B braak zou kunnen leggen. Zij hebben de ruil gemeld met een formulier “wijziging gebruiker en/of gewascode”. A heeft zijn braaksubsidie aangevraagd op een perceel van B, in zijn aanvraag aangeduid als perceel 10.
- Bij besluit van 20 november 2002 heeft verweerder de Aanvraag Oppervlakten 2002 goedgekeurd en A een subsidiebedrag toegekend van € 6999,22.
- Op basis van een teledetectiecontrole, naar aanleiding van een steunaanvraag over het jaar 2004, heeft GeoRas, het bureau dat verweerder in dergelijke zaken adviseert, aan verweerder gerapporteerd dat het perceel met volgnummer 10 in zijn geheel niet voldoet aan de definitie van akkerland.
- Naar aanleiding hiervan heeft verweerder, voor zover hier van belang, bij besluit van 1 augustus 2005 het besluit van 20 november 2002 tot toekenning aan A van subsidie voor het jaar 2002 herzien. Nu aan A slechts een steunbedrag van
€ 5225,41 toekwam, heeft verweerder een bedrag van € 1773,81 teruggevorderd.
- Tegen dit besluit hebben beide appellanten bij brief van 6 september 2005 bezwaar gemaakt.
- Op 22 november 2005 zijn appellanten gehoord omtrent hun bezwaar.
- Vervolgens heeft verweerder de twee bestreden besluiten genomen.
3. De bestreden besluiten
Bij besluit van 6 december 2005 gericht aan B, heeft verweerder diens bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe is onder meer het volgende overwogen.
Alleen personen wier belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, kunnen worden ontvangen in hun bezwaar. Gebleken is dat B onvoldoende direct is geraakt door de beslissing van 1 augustus 2005 tot terugvordering. Aangezien B het perceel heeft geruild met een perceel van A en de terugvordering betrekking heeft op de subsidieaanvraag van A, moet worden vastgesteld dat het belang van B slechts een afgeleid belang is. B is derhalve niet aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb. Het feit dat hij het teruggevorderde bedrag voor A betaald heeft, maakt dit niet anders.
Bij besluit van 6 december 2005 gericht aan A, heeft verweerder diens bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe is onder meer het volgende overwogen.
Van een aanvrager mag worden verwacht, dat hij een gedegen onderzoek doet naar de subsidiewaardigheid van de opgegeven percelen. Hij mag daarbij niet enkel afgaan op de verklaring van de vorige gebruiker, dat het perceel voldoet aan de definitie akkerland. A heeft zelf in zijn bezwaarschrift al aangegeven dat hij geen rekening had gehouden met de definitie akkerland toen hij zijn perceel met dat van B ruilde.
De aanvrager wordt altijd gehouden aan de gegevens die hij op het aanvraagformulier heeft verstrekt. Wijzigingen achteraf zijn alleen mogelijk indien sprake is van een kennelijke vergissing. A heeft aangegeven dat perceel 10 bewust is opgegeven voor de groene braak. In zijn geval is dan ook geen sprake van een kennelijke fout in de opgave oppervlakten 2002.
Alleen percelen die voldoen aan de definitie akkerland mogen worden opgegeven voor een subsidie. De Regeling stelt strenge voorwaarden aan het opgeven van een perceel voor akkerbouwsubsidie. Bij het Europees landbouwbeleid geldt ook de doelstelling om het landbouwareaal niet groter te laten worden. Als gevolg van de opgave van perceel 10 op de Aanvraag Oppervlakten 2002 verdubbelde administratief de hoeveelheid premiewaardige grond. Door de opgave van perceel 10 als premiewaardig perceel is derhalve wel degelijk aan de strekking van de Regeling tekort gedaan.
4. Het standpunt van appellanten
B stelt zich op het standpunt dat hij wel belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb. Hij heeft immers het van A teruggevorderde bedrag voldaan.
A is van mening dat verweerder de begrippen landbouwareaal en akkerland door elkaar heeft gehaald. Tijdens de hoorzitting heeft hij uiteengezet hoe de perceelsverwisseling tot stand is gekomen. Indien dit voor verweerder niet duidelijk was, had hij hierover kunnen doorvragen.
De percelen van A en B waren voor, tijdens en na de aanvraagperiode in gebruik als grasland respectievelijk groene braak. Hiermee is de strekking van de regeling niet tekort gedaan. De aanvraag en de perceelsgegevens zijn correct geweest en aan de voorwaarden voor de ‘groene braak’ is voldaan, alleen op het verkeerde perceel.
Er is voorts geen sprake geweest van boos opzet of ander frauduleus handelen door appellanten.
5. De beoordeling van de geschillen
5.1 Het beroep in de zaak 06/54
Niet in geschil is dat perceel 10 in de referentiejaren uitsluitend als grasland in gebruik is geweest. Voor perceel 10 heeft A dan ook geen recht op steun. Dit heeft tevens tot gevolg dat A niet aan zijn braakverplichting heeft voldaan, waar hij gelet op het aantal in de aanvraag opgegeven hectaren maïs wel aan had moeten voldoen. A heeft, ingevolge artikel 6, zevende lid van Verordening (EG) nr. 1251/1999, dan ook slechts recht op maïssteun over maximaal het aantal hectare dat nodig is voor de productie van 92 ton maïs. In het onderhavige geval komt dit neer op 13,81 ha. Verweerder heeft derhalve terecht, gelet op artikel 49, eerste lid van Verordening (EG) nr. 2419/2001 een deel van het reeds aan A uitgekeerde subsidiebedrag teruggevorderd.
Dat het perceel van A, dat hij aan B ter beschikking gesteld had, wel voor steun in aanmerking kon komen, neemt niet weg dat het nu voor subsidie in aanmerking gebrachte perceel 10 daarvoor niet in aanmerking kwam. Verweerder was onder die omstandigheden verplicht de toegekende subsidie in te trekken en het teveel betaalde terug te vorderen. De in rubriek 2 geciteerde bepalingen geven verweerder geen ruimte anders te beslissen.
Het beroep van A dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5.2 Het beroep in de zaak 06/55
Het College ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of verweerder het bezwaar van B terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend, en overweegt hiertoe als volgt.
Ingevolge artikel 7:1 juncto artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan alleen een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het belang van B is niet rechtstreeks betrokken bij het besluit de aanvraag om steun van A alsnog niet geheel te honoreren en het aldus teveel betaalde terug te vorderen. Dat B zich verplicht voelde om het door A terug te betalen bedrag voor zijn rekening te nemen, maakt dit niet anders. Het besluit houdt die verplichting niet in. Dit betekent dat B geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Verweerder heeft zijn bezwaar derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van B dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
5.3 Het College vindt geen grond voor een proceskostenvergoeding.
6. De beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2005.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz