6. De gronden van het hoger beroep van KPN en de reacties van OPTA en Tiscali
6.1 In hoger beroep heeft KPN met name het volgende aangevoerd.
6.1.1 Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Verordening moet KPN ontbundelde toegang en bijbehorende faciliteiten als collocatie aanbieden op basis van kosten. In overweging 11 van de Verordening is opgemerkt dat regels voor de tarifering van aansluitnetwerken eerlijke en duurzame concurrentie moeten bevorderen (met inachtneming van de noodzaak in alternatieve infrastructuren te investeren) en concurrentievervalsing moeten uitsluiten, met name uitholling van de marges tussen de grootgebruikerstarieven en eindgebruikerstarieven van de aangemelde exploitant. Hieruit volgt dat de prijzen van KPN niet zo laag mogen zijn dat voor (potentiële) concurrenten geen enkele aanleiding bestaat te investeren in alternatieve infrastructuren en dat KPN in ieder geval haar kosten moet kunnen terugverdienen en een redelijk rendement op haar investeringen moet kunnen behalen. Omdat een groot deel van de kosten van KPN bestaat uit gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten, is het niet zonder meer mogelijk de kostprijs per eenheid vast te stellen. De gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten zullen immers eerst moeten worden toegerekend aan de diensten ten behoeve waarvan zij gemaakt zijn. Een systeem voor de toerekening van kosten is in dit verband essentieel. In artikel 6.10 Tw (oud) is dan ook terecht voorgeschreven dat KPN een kostentoerekeningssysteem opstelt. Zij heeft dat ook gedaan, maar OPTA is niet overgegaan tot het geven van een oordeel met betrekking tot het kostentoerekeningssysteem voor (periodieke) collocatie en het daaraan door KPN verbonden tariefvoorstel. In haar besluitvorming in het kader van het onderhavige geschil heeft OPTA het tariefvoorstel van KPN verworpen en eigenhandig een tarief vastgesteld, waarbij zij op belangrijke onderdelen is voorbijgegaan aan de kostprijsinformatie zoals KPN die tijdens het EDC-traject heeft geleverd. KPN is onevenredig benadeeld door de werkwijze van OPTA. Tengevolge van het primaire geschilbesluit van 15 oktober 2002 mag KPN bepaalde door haar aan collocatie toegerekende kosten niet in rekening brengen bij andere aanbieders. KPN had op dat moment echter niet meer de mogelijkheid deze kosten aan een andere dienst toe te rekenen, omdat OPTA op 27 juni 2002 al een besluit had genomen over het kostentoerekeningssysteem van KPN over de periode van 1 juli 2002 tot 1 juli 2003. Deze handelwijze van OPTA is onzorgvuldig en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van willekeur. De rechtbank is ten onrechte aan deze grief voorbijgegaan.
KPN betwist niet dat OPTA bevoegd was tot het nemen van een geschilbesluit en in zoverre heeft de rechtbank het beroep van KPN onjuist opgevat. Wel heeft KPN aangevoerd dat een kostentoerekeningssysteem noodzakelijk is om een kostengeoriënteerd tarief te kunnen vaststellen. De door OPTA gehanteerde benchmark is in strijd met de uit de Verordening voortvloeiende verplichting de tarieven op basis van kosten vast te stellen. Dit is te meer evident, nu de kale huurprijs van bedrijfsruimte ver onder de daadwerkelijke kosten van KPN per vierkante meter ligt. Er is geen redelijke economische rechtvaardiging om aansluiting te zoeken bij de gemiddelde kale huurprijs voor bedrijfsruimten en evenmin is dit gerechtvaardigd om concurrentievervalsing te voorkomen. Aanbieders van breedbanddiensten zijn beperkt in hun keuze van locaties om hun apparatuur op te stellen, omdat deze apparatuur maximaal vijf kilometer van de eindgebruiker verwijderd mag zijn om een optimale kwaliteit voor ADSL te waarborgen. De wijkcentrale van KPN is soms de enige reële locatie om deze apparatuur te plaatsen. Dit is geen kwestie van inefficiëntie en evenmin bestaat aanleiding de daarmee gemoeide kosten op grond van concurrentiële overwegingen geheel voor rekening van KPN te laten. In dat geval bestaat geen enkele prikkel tot investeren in alternatieve infrastructuur, hetgeen niet in overeenstemming is met de in overweging 11 van de Verordening genoemde doelstelling.
6.1.2 Subsidiair, voorzover het College de toepassing van een benchmark niet in strijd met de Verordening zou oordelen, geldt dat de door OPTA gegeven invulling aan de benchmark onzorgvuldig is. Een vergelijking tussen de wijkcentrales van KPN en bedrijfsruimten is er één van appels met peren. Er zijn verschillende redenen waarom OPTA de door KPN voorgestelde prijs per vierkante meter niet had mogen vervangen door de gemiddelde prijs per vierkante meter bedrijfsruimte. Zo is het begrip bedrijfsruimte zeer breed. Een ander relevant verschil betreft de locatie. Terecht heeft de rechtbank het bestreden besluit op deze grond vernietigd. Voorts leidt de handelwijze van OPTA tot onderschatting van bepaalde kosten, met name de onderhoudskosten, die KPN niet kan goedmaken. Ten onrechte heeft de rechtbank de door OPTA gekozen benadering op het punt van de huisvestingskosten "op zich niet onredelijk" geoordeeld.
6.1.3 Ten onrechte heeft de rechtbank zich in haar uitspraak van 23 december 2004 aangesloten bij de kritiek van sommige marktpartijen op EDC. KPN heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld en de gronden van dat hoger beroep zijn op het punt van het gebruik van EDC onverminderd van toepassing op de thans aangevallen rechtbankuitspraak.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank terecht overwogen dat de betreffende grief van Tiscali uitsluitend betrekking kan hebben op de gezamenlijke en projectkosten, aangezien wat betreft de huisvestingskosten juist op wezenlijke punten van EDC is afgeweken.
De rechtbank heeft het beroep van Tiscali ten onrechte gegrond verklaard.
6.2 In reactie op het hoger beroep van KPN heeft OPTA met name het volgende aangevoerd.
6.2.1 De grief van KPN inzake onevenredige benadeling is ter zitting van de rechtbank voor het eerst aangevoerd en dat is te laat. De rechtbank is terecht aan deze grief voorbijgegaan en in hoger beroep kan deze grief niet meer aan de orde komen.
Afgezien daarvan gaat de grief van KPN niet op. In het kader van EDC V heeft KPN een voorstel voor de kostentoerekening met betrekking tot periodieke collocatietarieven ingediend. Nadat duidelijk was geworden dat KPN en OPTA het niet op korte termijn eens zouden worden over de bepaling van een kostengeoriënteerd periodiek collocatietarief, is besloten de bepaling van dit tarief procedureel los te koppelen van de vaststelling van de overige EDC-tarieven. KPN heeft hiermee ingestemd en heeft OPTA bij faxbericht van 27 juni 2002 verzocht het tariefvoorstel voor de huurtarieven voor collocatie niet te betrekken in het voor 1 juli 2002 te nemen goedkeuringsbesluit. Het verbaast OPTA dan ook dat KPN zich nu tegen de separate beoordeling van de periodieke collocatietarieven verzet. Aangezien KPN eerder heeft aangegeven zich in een separate beoordeling te kunnen vinden, is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel of het verbod van willekeur geen sprake.
Het EDC V-besluit had geen betrekking op de periodieke collocatietarieven. In het kader van het geschil tussen Tiscali en KPN moest dit tarief alsnog worden vastgesteld. OPTA heeft dit gedaan en het door KPN ingediende voorstel als uitgangspunt genomen. Dit voorstel is op een aantal punten bijgesteld. Deze veranderingen hebben betrekking op kosten die volgens OPTA te hoog zijn voorgesteld en zijn doorgevoerd opdat Tiscali niet teveel hoeft te betalen. Er bestaat geen aanleiding KPN toe te staan het verschil tussen de door haar opgevoerde en de door OPTA vastgestelde kosten aan andere diensten of tarieven toe te rekenen, aangezien de betreffende tarieven in dat geval niet langer kostengeoriënteerd zouden zijn. Het gaat hier niet om de vraag aan welke dienst bepaalde kosten moeten worden toegerekend, maar om de vraag of de door KPN opgevoerde kosten (geheel) in het periodieke collocatietarief verdisconteerd moeten worden. De betreffende kosten komen niet voor toerekening aan andere diensten in aanmerking en KPN heeft ook nooit aangegeven aan welke andere diensten deze kosten toegerekend zouden kunnen worden.
6.2.2 De door KPN opgevoerde huisvestingskosten vallen uiteen in (1) operationele kosten die voor de huisvesting van KPN worden gemaakt, (2) afschrijvingskosten van de gebouwen en (3) vermogenskosten van gebouwen. De laatste twee posten heeft KPN gebaseerd op de afschrijvingskosten en de boekwaarde van haar gebouwen, zoals die in de boeken van KPN is opgenomen. Deze boekwaarde zegt echter weinig over de werkelijke huisvestingskosten, zodat een kostengeoriënteerd tarief niet zonder meer kan worden gebaseerd op de door KPN in haar boeken opgenomen kosten. OPTA heeft de door KPN voorgestelde kosten en systematiek dan ook niet overgenomen, maar heeft aangesloten bij een van de in de Richtsnoeren genoemde methoden, die inhoudt dat voor de vaststelling van de kale huurprijs wordt aangesloten bij de tarieven die gebruikelijk zijn in de markt voor de huur van kale bedrijfsruimte.
Tekst, strekking en doel van artikel 3, derde lid, van de Verordening staan niet in de weg aan toepassing van een benchmark. Er bestaan meerdere mogelijkheden om een kostengeoriënteerd tarief vast te stellen. Uitsluitend indien OPTA, alle belangen in aanmerking nemend, niet in redelijkheid voor een bepaalde methode heeft kunnen kiezen, bestaat grond voor vernietiging van haar besluit. Daarvan is hier geen sprake.
De door KPN voorgestane methode is niet geschikt om de kosten te bepalen. De boekwaarde van de gebouwen van KPN geeft een vertekend beeld, doordat in deze gebouwen toegang tot het aansluitnet verkregen kan worden. Daarnaast weerspiegelt de boekwaarde van een gebouw mede de waarde van de ingerichte ruimte.
KPN beroept zich op de gemiddelde afschrijvings- en vermogenskosten voor al haar gebouwen. In die kosten is ook de waarde van de ingerichte ruimte meegenomen. Voor collocatie zullen die kosten veel lager liggen, omdat de inrichtingskosten al in andere tarieven verdisconteerd zijn. De besluiten over het eenmalige tarief hebben formele rechtskracht gekregen, waarmee slechts de afschrijvings- en vermogenskosten van de kale ruimte overblijven. De kosten van die kale ruimte kunnen niet uit de boeken van KPN worden afgeleid, omdat daarin als gezegd de kosten van de ingerichte ruimte zijn opgenomen. Om te beoordelen op welk niveau de kosten zich dan wel bevinden, heeft OPTA een benchmark uitgevoerd. De door OPTA gezochte aansluiting bij de huurprijzen die in vergelijkbare markten onder concurrerende omstandigheden tot stand komen, is bepaald redelijk te achten. Het samenwerkingsverband van de nationale regelgevende instanties van de lidstaten heeft deze werkwijze zelfs als 'best practice' aanbevolen. Meerdere andere lidstaten hebben dezelfde werkwijze toegepast.
In de Richtsnoeren is KPN de keuze gelaten tussen een vergelijking met de markt voor kale bedrijfsruimten en de markt voor ruimten met technische voorzieningen voor specifieke ICT-toepassingen. In het laatste geval kan KPN slechts de huurprijs van die ruimten in het collocatietarief meenemen, omdat de kosten voor aanpassing van deze ruimten tot technische ruimten reeds in dat tarief zijn verdisconteerd. KPN heeft niet voor dit laatste gekozen. Dit stond haar vrij, maar het is dan niet onredelijk dat OPTA vervolgens geen vergelijking heeft gemaakt met de markt voor ruimten met technische voorzieningen, te minder nu KPN de kosten die samenhangen met het specifieke gebruik, de inrichting en het onderhoud van de collocatieruimten mag verdisconteren in andere tariefelementen, die bovenop de kale huurprijs voor bedrijfsruimte komen.
KPN ziet eraan voorbij dat de onderhoudskosten die door OPTA zouden zijn onderschat, op de door KPN voorgestelde wijze zijn meegenomen in het periodieke collocatietarief, namelijk als "kosten instandhouding", die als onderdeel van de directe en gezamenlijke kosten op basis van de EDC-systematiek aan de periodieke collocatiedienstverlening zijn toegerekend.
6.3 In reactie op het hoger beroep van KPN heeft Tiscali met name het volgende aangevoerd.
6.3.1 KPN motiveert niet waarom het gebruik van een benchmark voor het vaststellen van (onderdelen van) tarieven in strijd zou zijn met de Verordening. Evenmin motiveert KPN waarom het vereiste van kostenoriëntatie met zich zou brengen dat OPTA moet uitgaan van de door KPN opgevoerde kosten. KPN gaat eraan voorbij dat er verschillende manieren zijn om de hoogte van de kosten te bepalen, zoals ook blijkt uit de rechtbankuitspraak van 23 december 2004. De Verordening laat zonder meer toe dat andere methoden voor kostenberekening en -toerekening worden gebruikt dan die van KPN. In verschillende lidstaten worden, afhankelijk van de omstandigheden, heel andere methoden gebruikt.
KPN suggereert dat bij de door OPTA gebruikte kostentoerekeningsmethode geen rekening wordt gehouden met bepaalde kostenelementen. KPN is echter niet in staat aan te geven welke kosten dat zouden zijn. Ook haar stelling dat zij onevenredig wordt benadeeld, wordt op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
6.3.2 Reeds nu de door KPN gehanteerde boekwaarde van haar gebouwen niets zegt over de reële marktwaarde van collocatieruimten, ligt het in de rede dat OPTA bij het bepalen van de huisvestingskosten uitgaat van marktprijzen voor vergelijkbare ruimten. Een benchmark als door OPTA gehanteerd, is gebruikelijk en onomstreden. In bezwaar heeft Tiscali reeds uiteengezet dat de stelling van KPN dat OPTA appels met peren vergelijkt geen doel treft.
In de meeste lidstaten worden de tarieven voor collocatie niet geografisch gedifferentieerd, wat als voordeel heeft dat de tariefstructuur overzichtelijk en goed hanteerbaar is. Deze handelwijze wordt door het samenwerkingsverband van de nationale regelgevende instanties van de lidstaten zelfs aanbevolen.
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat OPTA bij de vaststelling van de tarieven onderscheid had moeten maken op grond van de geografische locatie van de gebouwen.