ECLI:NL:CBB:2006:AX9764
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen heffing op basis van de Verordening heffingen edelpelsdieren 2004
In deze zaak heeft de Maatschap A en B, gevestigd te C, beroep ingesteld tegen een besluit van het Productschap Pluimvee en Eieren, waarbij een heffing is opgelegd op basis van de Verordening heffingen edelpelsdieren (PPE) 2004. De heffing, die betrekking heeft op het aantal moederdieren nertsen en vossen, werd door verweerder ongegrond verklaard. De appellante stelde dat zij geen profijt zou hebben van het onderzoekscentrum waarvoor de heffing werd opgelegd, aangezien zij haar onderneming per 1 januari 2005 had verhuurd en op het punt stond deze te beëindigen. De procedure begon met een beroep dat op 25 mei 2005 bij het College werd ingediend, na een besluit van verweerder van 25 april 2005, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 12 november 2004 werd afgewezen.
Tijdens de zitting op 29 mei 2006 werd het standpunt van appellante verder toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de Verordening ten onrechte geen rekening hield met ondernemers die hun activiteiten beëindigden. Het College oordeelde dat de heffing op juiste gronden was opgelegd, aangezien deze aan alle ondernemers op gelijke voet werd opgelegd en diende ter financiering van een nieuw onderzoekscentrum dat van algemeen nut was voor de sector. Het College concludeerde dat de keuze van de regelgever om de kosten over alle ondernemers te verdelen, ook diegenen die hun onderneming beëindigden, niet onredelijk was. De appellante had niet aangetoond dat de Verordening onverbindend was, en het beroep werd ongegrond verklaard.
De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Borman, met mr. J.M.W. van de Sande als griffier, op 13 juni 2006. De beslissing van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder dat er termen waren voor een proceskostenveroordeling.