3. Het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag de opvatting dat zich de situatie heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 5, tweede lid en onder a, van het Besluit, doordat appellante binnen de in dit artikelonderdeel genoemde termijn gronden en gebouwen heeft overgedragen aan Van Nelle en de aandelen Van Nelle vervolgens eveneens binnen die termijn zijn overgedragen aan ITG.
Van Nelle behoorde tot 1 juli 1998 tot hetzelfde concern als appellante, zodat is voldaan aan de eis dat het moet gaan om bedrijfsgebouwen die toebehoren aan tot het concern van de aanvrager behorende entiteiten. Op grond hiervan is verweerder van opvatting dat de bedrijfsgebouwen door het concern waartoe appellante behoort, zijn afgestoten in de zin van evengenoemde bepaling, aangezien zij niet meer in handen zijn van het concern waartoe appellante behoort. Bij dupliek heeft verweerder gesteld dat afstoten betekent ‘van de hand doen’.
Ook met betrekking tot de bedrijfsuitrusting is verweerder van mening dat die is afgestoten. Deze was weliswaar reeds in eigendom van Van Nelle, maar aangezien Van Nelle behoorde tot hetzelfde concern als appellante en de bedrijfsuitrusting na de overdracht van de aandelen Van Nelle aan ITG niet meer in handen is van dit concern, is voldaan aan de in artikel 5, tweede lid, onder a, gestelde voorwaarde.
Verweerder wijst het standpunt van appellante, dat met afstoten als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder a, van het Besluit is gedoeld op een overdracht van activa en niet van aandelen, van de hand. Voorts kan appellante naar de mening van verweerder geen rechten ontlenen aan hetgeen De Best in het gesprek op 6 april 2000 te kennen heeft gegeven, aangezien het specifieke probleem van de aandelenoverdracht toen niet aan de orde is geweest en De Best bovendien een voorbehoud heeft gemaakt.
Verweerder is op deze gronden van mening dat sprake is van afstoot. Het Besluit biedt geen ruimte voor afwijking van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, onder a. Appellante kan geen aanspraken ontlenen aan het gestelde in de toelichting op het Besluit, dat bij afstoot sprake moet zijn van desinvestering in de regio. De toelichting geeft slechts een motivering en een uitleg van de regeling en bevat geen aanvullende normen.
Het maken van een uitzondering op de regel zou betekenen dat derden de verplichtingen die op appellante rusten, zouden moeten nakomen. Verweerder heeft echter geen bevoegdheid derden te dwingen deze verplichtingen na te komen. Daarom is het niet van belang dat ITG geen arbeidsplaatsen bij de tabaksfabriek te Joure heeft geschrapt. De stelling van appellante dat ITG zich jegens haar heeft verbonden dit niet te doen, vindt overigens geen steun in de overgelegde overeenkomst, aangezien daarin slechts sprake is van een inspanningsverplichting.
De omstandigheid dat appellante verweerder bij brief van 15 maart 1999 op de hoogte heeft gesteld van de afstoot van de tabaksactiviteiten en het feit dat de afstoot in het nieuws is geweest, zonder dat verweerder op deze gebeurtenissen heeft gereageerd, leidt er niet toe dat gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt. De brief van 15 maart 1999 dateert bovendien van bijna een jaar nadat de afstoot had plaatsgevonden. Appellante heeft noch in deze brief noch daaraan voorafgaand gevraagd wat de gevolgen van afstoot zouden zijn.
Appellante heeft tijdens de hoorzitting laten weten niet te hebben gedacht aan de gevolgen van de afstoot voor de subsidie. Deze omstandigheid komt voor risico van appellante. Het gestelde met betrekking tot het doen van een toezegging door De Best tijdens het gesprek op 6 april 2000 volgt niet uit de door appellante overgelegde verslagen. De Best heeft bij de bespreking het voorbehoud gemaakt dat met betrekking tot de gevolgen van de overdracht het verificatieonderzoek moest worden afgewacht. Bovendien was De Best niet bevoegd om toezeggingen te doen, zodat appellante reeds hierom geen gerechtvaardigd vertrouwen aan zijn mededelingen kan hebben ontleend. Evenmin kon vertrouwen worden ontleend aan de conceptrapportage van de accountant in het kader van de verificatie. Dit concept bevatte een vergissing die in de definitieve versie is rechtgezet.
Met betrekking tot de op appellantes geval toepasselijke regelgeving stelt verweerder in zijn verweerschrift dat ingevolge het overgangsrecht het Besluit 2000 hier niet van toepassing is, en daarmee ook niet de eventueel voor appellante gunstiger bepaling met betrekking tot vermindering van subsidie. Onder de werking van het Besluit 2000 zou appellantes project overigens niet eens in aanmerking zijn gekomen voor subsidie.
Met betrekking tot de stukken betreffende interne besprekingen merkt verweerder op dat die niet behoren tot de stukken die hij gehouden is over te leggen.