5. De beoordeling van het geschil
Verweerder heeft het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de daartoe gestelde termijn is ingediend, zonder dat is gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld kan worden, dat appellante niet in verzuim is geweest.
Het College stelt vast dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 27 juli 2005. Voorts wordt vastgesteld dat het bezwaarschrift en het begeleidend schrijven, dat gedateerd was op 28 juli 2005, op 29 juli 2005 en derhalve niet binnen de bezwaartermijn van zes weken door verweerder is ontvangen.
Appellante bestrijdt niettemin dat sprake is van een te laat ingediend bezwaar. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het bezwaarschrift ondanks de datering van het begeleidend schrijven op 28 juli, op 26 juli 2005 is verzonden, hetgeen volgens haar verklaring ter zitting door de Zorginkoper Verpleging & Verzorging werkzaam bij het Zorgkantoor alsnog schriftelijk is bevestigd. Deze persoon heeft, aldus appellante, schriftelijk verklaard dat het begeleidend schrijven per abuis op 28 juli 2005 was gedateerd. Hij was volgens zijn verklaring van vrijdag 1 juli tot en met maandag 25 juli 2005 met vakantie en heeft het bezwaarschrift direct op de eerste werkdag na zijn terugkeer, dinsdag 26 juli 2005 aangeboden aan de "facilitaire organisatie" van het Zorgkantoor.
Appellante heeft in verband hiermee een beroep gedaan op artikel 6:9, tweede lid, Awb, op grond waarvan in afwijking van de in eerste lid bedoelde ontvangsttheorie, de verzendtheorie kan worden toegepast. Dit beroep faalt. Voor een tijdig ingediend bezwaar is immers ingevolge artikel 6:9, tweede lid, Awb, in ieder geval vereist dat het stuk binnen de bezwaartermijn ter post is bezorgd. Uitgaande van de datering van het begeleidend schrijven bij het bezwaarschrift op 28 juli 2005, heeft appellante op grond van haar verklaringen ter zitting onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het Zorgkantoor het bezwaarschrift daadwerkelijk op 26 juli 2005 aan de posterijen heeft toevertrouwd.
Voorzover appellante 5 juli 2005 als de datum van terpostbezorging van het bezwaarschrift aangemerkt wil zien, overweegt het College dat, nog los van de vraag of het stuk op die datum inderdaad per post is verzonden, appellante met het voorleggen van het bezwaarschrift aan het Zorgkantoor niet het indienen van een bezwaarschrift op het oog heeft gehad als bedoeld in artikel 6:9 Awb. Uit de stukken komt genoegzaam naar voren dat appellante het bezwaarschrift, dat aan verweerder is gericht, aan het Zorgkantoor ter medeondertekening heeft voorgelegd en derhalve niet teneinde een bestuurlijk oordeel van het Zorgkantoor op haar bezwaar te krijgen.
De datum waarop appellante het bezwaarschrift aan het Zorgkantoor heeft voorgelegd kan gelet op het vorenstaande evenmin gelden als het tijdstip van indiening van het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:15, derde lid, Awb. Daarbij wordt overwogen dat het appellante, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, voldoende duidelijk is geweest dat het Zorgkantoor niet bevoegd was het onderhavige bezwaarschrift in behandeling te nemen. Het stuk was aan verweerder - derhalve aan het juiste bestuursorgaan - geadresseerd en gericht op de vaststelling van het voor appellante geldende tarief op grond van de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg), voor welke wet verweerder ook het aangewezen uitvoeringsorgaan is. Hieraan doet niet af dat het Zorgkantoor, voorzover het de uitvoering van de AWBZ betreft, op grond van artikel 1:1, aanhef en sub b, Awb ook als een bestuursorgaan kan worden aangemerkt.
De Wet biedt voorts geen aanknopingspunten voor de stelling dat appellante het bezwaarschrift niet zonder de steun van het Zorgkantoor bij verweerder had kunnen indienen. De omstandigheid dat appellante de indiening van haar bezwaarschrift via het Zorgkantoor heeft laten lopen moet dan ook voor haar rekening blijven. Hoe overigens de risicoverdeling tussen appellante en het Zorgkantoor ligt, valt buiten het kader van dit geschil.
De door appellante aangevoerde feiten en omstandigheden leveren geen grond op voor het oordeel dat zij niet in verzuim is geweest. Verweerder heeft gelet hierop de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar geacht en het bezwaar van appellante derhalve op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.
Tot slot wordt overwogen dat ook de grief dat verweerder appellante ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Naar het oordeel van het College bestond over de (niet-)ontvankelijkheid van het bezwaarschrift na de brief van het Zorgkantoor van 9 augustus 2005 voldoende duidelijkheid, zodat verweerder op grond van artikel 7:3, onder b, Awb de bevoegdheid toekwam van horen af te zien.
Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante.