ECLI:NL:CBB:2006:AX9700

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/731
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaarschrift in het bestuursrecht en de rol van zorgkantoren

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 22 juni 2006, staat de tijdigheid van een bezwaarschrift centraal. De Stichting SHDH, appellante in deze zaak, had bezwaar aangetekend tegen een besluit van het College tarieven gezondheidszorg, dat op 22 augustus 2005 was genomen. Het bezwaarschrift, gedateerd 5 juli 2005, was echter pas op 29 juli 2005 door verweerder ontvangen, wat leidde tot de vraag of het bezwaar tijdig was ingediend. De appellante stelde dat het Zorgkantoor Kennemerland het bezwaarschrift niet tijdig had doorgestuurd, maar het College oordeelde dat de appellante niet in verzuim was geweest. De uitspraak benadrukt dat de datum van indiening bij een onbevoegd bestuursorgaan bepalend is voor de tijdigheid van het bezwaar, mits er geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Het College concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de artikelen 6:7 tot en met 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de rol van zorgkantoren in het indienen van bezwaarschriften.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/731 22 juni 2006
13700 Wet tarieven gezondheidszorg
Uitspraak in de zaak van:
Stichting SHDH, te Haarlem, appellante,
gemachtigde: mr. J.W.C. de Sauvage Nolting, advocaat te Haarlem,
tegen
College tarieven gezondheidszorg, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Velink, advocaat te 's-Gravenhage.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 30 september 2005, bij het College binnengekomen op gelijke datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 augustus 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder een beslissing genomen op een door hem op 29 juli 2005 via het Zorgkantoor Kennemerland ontvangen bezwaarschrift, gedateerd 5 juli 2005.
Op 20 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 18 april 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar bij monde van hun gemachtigden hun standpunt nader uiteen gezet. Namens appellante is tevens het woord gevoerd door haar bedrijfseconomisch adviseur, J.C. Weijers. Verweerder was ter zitting tevens vertegenwoordigd door mr. J. Berkelmans.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Het wettelijk kader
Ingevolge het bepaalde bij artikel 6:7 juncto artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze aan met ingang van de dag na die waarop een besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 6:15, eerste lid, van de Awb bepaalt - voorzover hier van belang - dat, indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk wordt doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
Ingevolge het derde lid van dit artikel is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend voor de vraag of het bezwaarschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 7 december 2004 het nacalculatieformulier over 2003 bij verweerder ingediend.
- Bij brief van 9 juni 2005 heeft verweerder naar aanleiding van het nacalculatieformulier aan appellante bericht dat een aantal aanpassingen binnenkort in de rekenstaat 2003 en volgende jaren zal worden verwerkt.
- Vervolgens heeft verweerder bij een op 13 juni gedateerde en op 15 juni 2005 verzonden tariefbeschikking met nr. 650-8123-05-2 de tarieven voor appellante met ingang van 1 januari 2005 vastgesteld.
- Appellante heeft bij schrijven gedateerd 5 juli 2005 bezwaar gemaakt tegen twee in deze tariefbeschikking verwerkte rekenstaten. Het bezwaarschrift is mede-ondertekend door het Zorgkantoor Kennemerland en met een begeleidend schrijven van dit zorgkantoor gedateerd 28 juli 2005 naar verweerder gezonden.
- Verweerder heeft het bezwaarschrift op 29 juli 2005 ontvangen.
- Bij brief van 4 augustus 2005 heeft verweerder appellante de ontvangst op 29 juli 2005 van het bezwaar en het begeleidend schrijven van 28 juli 2005 van het Zorgkantoor bevestigd. Daarbij is medegedeeld dat het bezwaar niet binnen de daarvoor in de artikelen 6:7 tot en met 6:9 Awb voorgeschreven termijn van zes weken is ingediend. Appellante en het Zorgkantoor is verzocht om binnen twee weken na verzending van de brief schriftelijk aan te geven welke omstandigheden tot de overschrijding van de bezwaartermijn hebben geleid.
- Bij brief van 9 augustus 2005 heeft het Zorgkantoor verweerder als volgt bericht.
"(….)
Zorgkantoor Kennemerland en Stichting SHDH hebben gezamenlijk de tekst van het bezwaarschrift dat gedateerd is op 5 juli 2005 gemaakt. De schriftelijke weergave hiervan is op 6 juli 2005 bij Zorgkantoor Kennemerland ontvangen ter mede-ondertekening. Door een omissie aan onze kant is het bezwaarschrift te lang blijven liggen en pas op 26 juli jl. naar het CTG-Zaio gezonden.
Het feit dat Zorgkantoor Kennemerland het bezwaarschrift niet tijdig heeft doorgestuurd mag in onze ogen niet leiden tot apert onbillijke uitkomsten voor de Stichting SHDH. De Stichting SHDH, zijnde de organisatie die formeel bezwaar aantekent, is niet in verzuim geweest, de te late indiening kan haar niet worden aangerekend en zij mag hier in onze ogen dan ook niet het slachtoffer van worden.
Wij willen u daarom vriendelijk verzoeken de datum van 5 juli 2005 als officiële datum van het bezwaarschrift te beschouwen en het bezwaarschrift alsnog in behandeling te nemen."
- Appellante heeft verweerder bij brief van 11 augustus 2005 onder verwijzing naar de hiervoor vermelde brief van het Zorgkantoor meegedeeld van mening te zijn het bezwaar op tijd te hebben ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder als volgt overwogen:
Bij brief van 28 juli 2005, ingekomen bij verweerder op 29 juli 2005, is door het Zorgkantoor Kennemerland en Stichting SHDH een bezwaarschrift van 5 juli 2005 ter behandeling voorgelegd.
Zoals blijkt uit de artikelen 6:7 tot en met 6:9, Awb is de termijn van zes weken voor het maken van bezwaar verstreken op 27 juli 2005. Mitsdien is sprake van een te laat ingediend bezwaarschrift.
Te late indiening van een bezwaarschrift kan niet-ontvankelijkheid daarvan tot gevolg hebben. Ingevolge artikel 6:11 Awb treedt dit gevolg echter niet op indien redelijkerwijs niet kan worden gesteld dat de indiener met de te late indiening in verzuim is geweest.
Bij brief van 9 augustus 2005 is namens het zorgkantoor uiteengezet dat door een omissie zijnerzijds het bezwaarschrift pas op 26 juli aan verweerder is gezonden. Het zorgkantoor stelt dat SHDH door de omissie van het zorgkantoor niet in verzuim is geweest. Namens het zorgkantoor wordt daarom verzocht om de datum van 5 juli 2005 als officiële datum van het bezwaarschrift te beschouwen en het bezwaarschrift alsnog in behandeling te nemen. Appellante heeft zich daarbij aangesloten.
Verweerder is van oordeel dat het door en namens appellante aangevoerde geen grond oplevert te oordelen dat de vastgestelde termijnoverschrijding appellante niet kan worden tegengeworpen, zodat geen aanleiding bestaat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar met toepassing van artikel 6:11 Awb achterwege te laten.
4. Het standpunt van appellante
In beroep heeft appellante onder meer het volgende aangevoerd:
Appellante komt gedeeltelijk terug van hetgeen het Zorgkantoor Kennemerland in zijn brief van 9 augustus 2005 heeft aangevoerd. Zij is van mening dat zij tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend en beroept zich op de artikelen 6:9, tweede lid, en 6:15, derde lid, Awb.
Appellante voert daartoe aan dat zij, gelet op het systeem van de AWBZ-zorg, niet geacht wordt in direct contact te treden met bijvoorbeeld verweerder, maar dit dient te doen via het zorgkantoor in haar regio. Het is dus volstrekt begrijpelijk dat zij het bezwaarschrift heeft ingediend bij "haar" Zorgkantoor. Het bezwaarschrift van appellante voldoet aan de in artikel 6:9, tweede lid, Awb gestelde voorwaarden, aangezien de datum van verzending niet 28, maar 26 juli 2005 - derhalve tijdig - is geweest en op de datum van ontvangst door verweerder de bezwaartermijn slechts met één dag was overschreden. Het beroep op artikel 6:9, tweede lid, Awb zou ook opgaan als wordt uitgegaan van 5 juli 2005 als datum van verzending.
Het bezwaarschrift moet, gelet op het bovenstaande, geacht worden tijdig en op de juiste wijze bij verweerder te zijn ingediend.
Voorts heeft appellante erop gewezen dat het Zorgkantoor in verband met de haar bij de uitvoering van de AWBZ opgedragen taken een bestuursorgaan is. Het bezwaarschrift is aldus op 5 juli 2005 ingediend bij een niet bevoegd bestuursorgaan in de zin van artikel 6:15, eerste lid, Awb. Ingevolge het derde lid van genoemd artikel is de datum van indiening van het bezwaarschrift bij het niet bevoegde bestuursorgaan bepalend voor de vraag of het tijdig is ingediend. Gelet hierop moet worden uitgegaan van een tijdig ingediend bezwaarschrift omdat het ruim binnen de bezwaartermijn, door het Zorgkantoor is ontvangen.
Appellante doet voorts een beroep op artikel 6:11 Awb, stellend dat zij het bezwaarschrift tijdig heeft verzonden, maar dit op instigatie van haar zorgkantoor aldaar heeft ingediend.
Verweerder had, tenslotte, niet mogen volstaan met het vragen van schriftelijke informatie in de bezwaarfase, maar had appellante moeten horen. Door het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren, terwijl er nog onduidelijkheden bestonden, heeft verweerder de hoorplicht, neergelegd in artikel 7:2 Awb geschonden.
5. De beoordeling van het geschil
Verweerder heeft het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de daartoe gestelde termijn is ingediend, zonder dat is gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld kan worden, dat appellante niet in verzuim is geweest.
Het College stelt vast dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 27 juli 2005. Voorts wordt vastgesteld dat het bezwaarschrift en het begeleidend schrijven, dat gedateerd was op 28 juli 2005, op 29 juli 2005 en derhalve niet binnen de bezwaartermijn van zes weken door verweerder is ontvangen.
Appellante bestrijdt niettemin dat sprake is van een te laat ingediend bezwaar. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het bezwaarschrift ondanks de datering van het begeleidend schrijven op 28 juli, op 26 juli 2005 is verzonden, hetgeen volgens haar verklaring ter zitting door de Zorginkoper Verpleging & Verzorging werkzaam bij het Zorgkantoor alsnog schriftelijk is bevestigd. Deze persoon heeft, aldus appellante, schriftelijk verklaard dat het begeleidend schrijven per abuis op 28 juli 2005 was gedateerd. Hij was volgens zijn verklaring van vrijdag 1 juli tot en met maandag 25 juli 2005 met vakantie en heeft het bezwaarschrift direct op de eerste werkdag na zijn terugkeer, dinsdag 26 juli 2005 aangeboden aan de "facilitaire organisatie" van het Zorgkantoor.
Appellante heeft in verband hiermee een beroep gedaan op artikel 6:9, tweede lid, Awb, op grond waarvan in afwijking van de in eerste lid bedoelde ontvangsttheorie, de verzendtheorie kan worden toegepast. Dit beroep faalt. Voor een tijdig ingediend bezwaar is immers ingevolge artikel 6:9, tweede lid, Awb, in ieder geval vereist dat het stuk binnen de bezwaartermijn ter post is bezorgd. Uitgaande van de datering van het begeleidend schrijven bij het bezwaarschrift op 28 juli 2005, heeft appellante op grond van haar verklaringen ter zitting onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het Zorgkantoor het bezwaarschrift daadwerkelijk op 26 juli 2005 aan de posterijen heeft toevertrouwd.
Voorzover appellante 5 juli 2005 als de datum van terpostbezorging van het bezwaarschrift aangemerkt wil zien, overweegt het College dat, nog los van de vraag of het stuk op die datum inderdaad per post is verzonden, appellante met het voorleggen van het bezwaarschrift aan het Zorgkantoor niet het indienen van een bezwaarschrift op het oog heeft gehad als bedoeld in artikel 6:9 Awb. Uit de stukken komt genoegzaam naar voren dat appellante het bezwaarschrift, dat aan verweerder is gericht, aan het Zorgkantoor ter medeondertekening heeft voorgelegd en derhalve niet teneinde een bestuurlijk oordeel van het Zorgkantoor op haar bezwaar te krijgen.
De datum waarop appellante het bezwaarschrift aan het Zorgkantoor heeft voorgelegd kan gelet op het vorenstaande evenmin gelden als het tijdstip van indiening van het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:15, derde lid, Awb. Daarbij wordt overwogen dat het appellante, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, voldoende duidelijk is geweest dat het Zorgkantoor niet bevoegd was het onderhavige bezwaarschrift in behandeling te nemen. Het stuk was aan verweerder - derhalve aan het juiste bestuursorgaan - geadresseerd en gericht op de vaststelling van het voor appellante geldende tarief op grond van de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg), voor welke wet verweerder ook het aangewezen uitvoeringsorgaan is. Hieraan doet niet af dat het Zorgkantoor, voorzover het de uitvoering van de AWBZ betreft, op grond van artikel 1:1, aanhef en sub b, Awb ook als een bestuursorgaan kan worden aangemerkt.
De Wet biedt voorts geen aanknopingspunten voor de stelling dat appellante het bezwaarschrift niet zonder de steun van het Zorgkantoor bij verweerder had kunnen indienen. De omstandigheid dat appellante de indiening van haar bezwaarschrift via het Zorgkantoor heeft laten lopen moet dan ook voor haar rekening blijven. Hoe overigens de risicoverdeling tussen appellante en het Zorgkantoor ligt, valt buiten het kader van dit geschil.
De door appellante aangevoerde feiten en omstandigheden leveren geen grond op voor het oordeel dat zij niet in verzuim is geweest. Verweerder heeft gelet hierop de termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar geacht en het bezwaar van appellante derhalve op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.
Tot slot wordt overwogen dat ook de grief dat verweerder appellante ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Naar het oordeel van het College bestond over de (niet-)ontvankelijkheid van het bezwaarschrift na de brief van het Zorgkantoor van 9 augustus 2005 voldoende duidelijkheid, zodat verweerder op grond van artikel 7:3, onder b, Awb de bevoegdheid toekwam van horen af te zien.
Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding verweerder op de voet van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. J.L.W. Aerts en mr. A.J.C. de Moor- van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. A. Bruining, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2006.
w.g. J.A. Hagen w.g. A. Bruining