ECLI:NL:CBB:2006:AX8822

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/575
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • M.H. Vazquez Muñoz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

EG-steunverlening akkerbouwgewassen en de voorwaarden voor subsidieaanvraag

In deze zaak heeft de Maatschap A en B, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen. De appellante had op 12 mei 2004 een aanvraag ingediend voor steun voor 16,80 ha maïs, maar de aanvraag werd afgewezen omdat perceel 5 te laat was ingezaaid, namelijk op 3 juni 2004, terwijl de uiterste inzaaidatum 31 mei 2004 was. De AID had op 24 augustus 2004 een controle uitgevoerd en vastgesteld dat perceel 5 niet voldeed aan de voorwaarden voor steunverlening. Verweerder besloot dat de steun voor maïs niet kon worden toegekend, omdat het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte meer dan 20% was. Appellante voerde aan dat de late inzaai te wijten was aan onvoorziene omstandigheden, maar het College oordeelde dat er geen sprake was van overmacht. De sancties die in 2006 golden, konden niet met terugwerkende kracht worden toegepast op de aanvraag van 2004. Het College verklaarde het beroep ongegrond, omdat de appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor steunverlening volgens de geldende Europese regelgeving.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/575 9 juni 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te X, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Oosterkamp, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 7 augustus 2005, bij het College binnengekomen op 10 augustus 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 juli 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 31 december 2004 op haar aanvraag oppervlakten 2004 in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Bij brief van 4 oktober 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 10 maart 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht. Namens appellante zijn verschenen A en B.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is onder meer het volgende bepaald:
“ 1. (…)
2. Om voor areaalbetaling in aanmerking te komen, moet de producent uiterlijk op 31 mei voorafgaand aan de betrokken oogst hebben ingezaaid en uiterlijk op 15 mei een aanvraag hebben ingediend.
3. (…).”
In Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen is onder meer het volgende bepaald:
“ Artikel 32 – Kortingen en uitsluitingen bij te hoge aangifte
1. Wanneer ten aanzien van een gewasgroep de aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, wordt het steunbedrag berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter is dan 3% of dan 2 ha, doch niet groter dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.
Wanneer het verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte, wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gerelateerde steun toegekend.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 12 mei 2004 een aanvraag oppervlakten 2004 bij verweerder ingediend. Met deze aanvraag heeft zij onder meer akkerbouwsteun aangevraagd voor in totaal 16,80 ha maïs; waaronder perceel 5 met een aangevraagde oppervlakte van 3.85 ha en het perceel 10 met een aangevraagde oppervlakte van 5,65 ha.
- Op 24 augustus 2004 heeft de AID op het bedrijf van appellante een controle uitgevoerd. Blijkens het van deze controle opgemaakte rapport fysieke controle heeft de AID daarbij onder meer vastgesteld dat perceel 5 is ingezaaid op 3 juni 2004. Het rapport vermeldt onder rubriek d “Opmerkingen producent/vertegenwoordiger”:
“ Op 25 augustus 2004 telefonisch: perceel 5 is door bedrijfsomstandigheden iets later ingezaaid. De bedoeling was om die eind mei in te zaaien”
- Naar aanleiding van de bevindingen van de AID heeft verweerder bij besluit van 31 december 2004 vastgesteld dat perceel 5 wegens inzaai buiten de uiterste inzaaidatum niet voldoet aan de voorwaarden voor steunverlening. Tevens heeft verweerder bij dit besluit vastgesteld dat het maïsperceel 10 te groot werd opgegeven; de geconstateerde oppervlakte van dit perceel is 5.59 ha. Daarmee is het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte maïs 3.91 ha. Uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte levert dit een percentage op van 30,33%. Op grond van 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 heeft verweerder besloten dat voor de gewasgroep maïs geen steun wordt toegekend. Aan appellante is uitsluitend voor de gewasgroep braak steun toegekend tot een bedrag van € 274,19.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij een op 20 januari 2005 bij verweerder ontvangen brief bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Hiertoe is het volgende overwogen.
Nu perceel 5 op 3 juni 2004 met maïs is ingezaaid voldoet perceel 5 ingevolge het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1251/1999 niet aan de voorwaarde dat uiterlijk op 31 mei 2004 had moeten zijn ingezaaid. Perceel 5 komt daarom niet voor steunverlening in aanmerking.
Verweerder is op grond van het bepaalde in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 gehouden voor de gewasgroep maïs geen steun toe te kennen. Verweerder heeft geen mogelijkheden om hiervan, behoudens overmacht, af te wijken. Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd is niet gebleken dat er van overmacht sprake is geweest.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter onderbouwing van haar beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Op perceel 5 is in het najaar 2003 gras ingezaaid. Appellante had de bedoeling omstreeks 23 mei het gras te maaien en onmiddellijk daarna maïs in te zaaien. Door het natte weer is in overleg met de loonwerker – een zwager van een van de maten – besloten het gras op 28 mei te maaien. Vervolgens kwam het Pinksterweekeinde en toen was het voor appellante om principiële redenen niet mogelijk om drijfmest uit te rijden. Dus kon inzaai pas op 3 juni plaatsvinden.
Appellante had de loonwerker kunnen vragen te vermelden dat de inzaai op 28 mei had plaatsgevonden. Zij heeft er voor gekozen dat niet te doen en nu wordt zij gestraft voor haar eerlijkheid.
Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat de door verweerder opgelegde sanctie een zware sanctie is. In 2006 gelden sancties die minder streng zijn dan de opgelegde sanctie.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat perceel 5 op 3 juni 2004 en derhalve ná de uiterste inzaaidatum van 31 mei 2004 is ingezaaid. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van Verordening (EG) 1251/1999 is verweerder verplicht te beslissen dat perceel 5 niet voor subsidie in aanmerking komt. Nu het verschil tussen de aangevraagde en geconstateerde oppervlakte maïs uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte maïs een percentage van meer dan 20% oplevert, heeft verweerder ingevolge artikel 32, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 terecht geen subsidie toegekend voor de gewasgroep maïs. Van een overmachtsituatie of bijzondere omstandigheden is voorts niet gebleken.
Appellantes grief dat in 2006 minder zware sancties worden opgelegd, kan haar niet baten. Voor het aanvraagjaar 2004 is de Verordening (EG) nr. 2419/2001 met de daarin vermelde sanctiebepalingen van toepassing. Artikel 2, tweede lid, tweede volzin van Verordening (EG, EURATOM) nr. 2988/95 bepaald dat in geval van latere wijziging van bepalingen waarin sancties zijn vastgesteld, de minder strenge bepalingen met terugwerkende kracht dienen worden toegepast. Voornoemd artikellid kan echter niet in onderhavige zaak worden toegepast. In 2006 is immers een geheel nieuwe steunregeling voor akkerbouwgewassen van kracht geworden waarbij de subsidie afhankelijk is van andere factoren. Het College is van oordeel dat de in deze steunregeling geldende sancties, voorzover deze al gunstiger zijn, niet geacht kunnen worden betrekking te hebben op dezelfde feiten als in Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan de orde zijn.
5.2 Gelet op vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz