ECLI:NL:CBB:2006:AX8818

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/526
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake EG-steunverlening akkerbouwgewassen

In deze zaak heeft de Maatschap A en B en C, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de toekenning van akkerbouwsteun. Appellante had op 22 juli 2005 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 14 juni 2005, waarin verweerder besliste op de bezwaren van appellante tegen een eerdere beslissing van 24 december 2004. Dit laatste besluit betrof de aanvraag van appellante voor steun in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen. Tijdens de procedure heeft appellante aangevoerd dat een medewerkster van de Dienst Regelingen haar had toegezegd dat de terugtrekking van bepaalde percelen ongedaan zou worden gemaakt, wat verweerder betwistte op basis van een telefoonnotitie.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft vastgesteld dat verweerder appellante ten onrechte niet heeft gehoord voordat hij het bezwaar ongegrond verklaarde. Het College oordeelde dat in geval van onenigheid over de feiten, zoals in deze zaak, een hoorzitting noodzakelijk is. Het beroep van appellante is gegrond verklaard, en het bestreden besluit is vernietigd. Verweerder moet opnieuw beslissen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de overwegingen van het College.

Daarnaast heeft het College geoordeeld dat de registratie van de oppervlakte voederareaal geen rechtshandeling is en dat bezwaren hierover alleen in het kader van aanvragen op grond van de Regeling dierlijke EG-premies aan de orde kunnen komen. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,- en moet het griffierecht van € 276,- vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 05/526 21 april 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B en C, te X, appellante,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO Noord te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. A.E. Slor, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 22 juli 2005, bij het College binnengekomen op 25 juli 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 juni 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellante tegen verweerders beslissing van 24 december 2004 op de door appellante ingediende aanvraag oppervlakten 2004 in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Bij brief van 23 augustus 2005 heeft appellante de gronden voor het beroep ingediend.
Op 28 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 10 maart 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader hebben toegelicht. Namens appellante waren de maten B en C aanwezig.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 8
Wijzigingen in de steunaanvraag "oppervlakten"
1. Onverminderd het bepaalde in lid 3, mogen na de uiterste datum voor de indiening van de steunaanvraag "oppervlakten" individuele voor de landbouw gebruikte percelen die nog niet in de steunaanvraag waren aangegeven, worden toegevoegd, en wijzigingen met betrekking tot het gebruik of de steunregeling worden aangebracht, voorzover alle krachtens de op de betrokken steunregeling van toepassing zijnde sectorspecifieke voorschriften geldende voorwaarden in acht worden genomen.
2. De toevoeging van percelen landbouwgrond en wijzigingen als bedoeld in lid 1 moeten schriftelijk aan de bevoegde instantie worden meegedeeld tot uiterlijk de datum die voor de inzaai of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 is vastgesteld.
Het bepaalde in artikel 6, lid 2, derde alinea, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 is van overeenkomstige toepassing.
3. Wanneer de bevoegde instantie het bedrijfshoofd reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in zijn steunaanvraag, of van haar voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen met betrekking tot de betrokken percelen landbouwgrond geen toevoegingen of wijzigingen overeenkomstig de leden 1 en 2 worden aangebracht.
Artikel 12
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast.
Artikel 9 van de Regeling luidt voorzover hier van belang:
“1. Na sluiting van de aanvraagperiode, doch uiterlijk op de datum die voor de inzaai of overeenkomstig de raadsverordening is vastgesteld, kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd overeenkomstig artikel 8 van verordening 2419/2001.
2. Indien de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, na de aldaar bedoelde datum door LASER worden ontvangen, wordt de subsidie die betrekking heeft op het daadwerkelijke gebruik van de betrokken percelen verlaagd met 1% per werkdag dat de wijzigingen te laat worden ingediend.
3. In afwijking van het tweede lid, worden de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, die meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode door LASER worden ontvangen, niet meer geaccepteerd. Indien deze uiterste datum evenwel ligt voor of op de in het eerste lid bedoelde datum voor de inzaai, worden de wijzigingen die na de datum voor de inzaai worden ontvangen niet meer geaccepteerd.
4. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten in geval van een door LASER erkende kennelijke fout na de in het eerste lid bedoelde datum worden verbeterd.
5. De aanvraag oppervlakten kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, echter indien LASER, de AID of het productschap de producent in kennis heeft gesteld van:
a. onregelmatigheden in zijn aanvraag oppervlakten, of
b. het voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen de bij de onregelmatigheden betrokken gedeelten van de aanvraag niet worden ingetrokken.
6. Van de wijziging bedoeld in het eerste lid, de verbetering bedoeld in het vierde lid en de intrekking bedoeld in het vijfde lid wordt LASER schriftelijk in kennis gesteld.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft bij haar aanvraag oppervlakten 2004 onder meer percelen met de nummers 4, 5, 11, 12, 13 en 16 als voederareaal opgegeven. Daarnaast heeft zij onder andere het perceel 7 (2,85 hectare) met maïs voor akkerbouwsteun opgegeven. In totaal heeft appellante voor 18,35 hectare maïs steun aangevraagd.
- Bij brief van 22 juni 2004 heeft appellante verweerder een correctie op haar aanvraag oppervlakten toegezonden, waarbij zij aangaf de percelen 4, 5, 7, 11,12, 13 en 16 uit haar aanvraag te willen terugtrekken. Daartoe heeft zij een kopie van het overzicht gewaspercelen 2004 meegezonden, waarop zij genoemde percelen heeft doorgestreept.
- Tijdens een op 28 juni 2004 met een medewerker van verweerders Dienst Laser (thans Dienst Regelingen) gevoerd telefoongesprek heeft appellante verzocht de terugtrekking van genoemde percelen weer ongedaan te maken.
- Bij besluit van 24 december 2004 heeft verweerder appellante op haar aanvraag 2004 een bedrag van € 6074,91 aan akkerbouwsteun toegekend voor 15,50 hectare maïs. Tevens is haar bij deze gelegenheid meegedeeld dat voor haar 28.95 ha voederareaal werd geregistreerd.
- Bij brief van 31 januari 2005 heeft appellante tegen het besluit tot toekenning van akkerbouwsteun bezwaar gemaakt. In de brief heeft zij tevens bezwaar gemaakt tegen het aantal ha voederareaal dat voor haar werd geregistreerd. In het bezwaarschrift heeft appellante aangevoerd dat een medewerkster van de Dienst Regelingen tijdens het telefonisch contact op 28 juni 2004 heeft toegezegd dat de terugtrekking van de percelen (de brief van 22 juni 2004) zou worden teruggedraaid en dat het niet nodig was dat appellante dit nog schriftelijk zou bevestigen.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren, voorzover deze de registratie van voederareaal betreffen, niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover zij de akkerbouwsteun betreffen is het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen.
Het verzoek van appellante van 22 juni 2005 om de percelen 4, 5, 7, 11, 12, 13 en 16 uit haar aanvraag te mogen terugtrekken is door verweerder gehonoreerd.
Tijdens een telefoongesprek op 28 juni 2004 heeft appellante gevraagd het verzoek tot terugtrekking van de percelen als niet gedaan te beschouwen. Zij heeft verzocht de bewuste percelen alsnog op de aanvraag te laten staan.
Medewerkster D van Laser heeft appellante tijdens dit telefoongesprek, blijkens de hiervan gemaakte telefoonnotitie, meegedeeld dat het verzoek niet kon worden gehonoreerd, nu het gedaan werd na de uiterste datum voor indiening van de aanvraag en ook de aanvullende termijn waarop een aanvraag, met toepassing van een korting van 1% per werkdag, alsnog kon worden ingediend, op 11 juni 2004 verstreken was.
Met appellante is afgesproken dat genoemde percelen op de aanvraag zouden blijven staan, maar dat de bijdragecode bij de percelen voederareaal met de volgnummers 4, 5, 11, 12, 13 en 16 zou worden gewijzigd van 800 in 875 (geen bijdrage) en bij perceel 7 in 999 (geen bijdrage).
De bezwaren betreffende het registreren van voederareaal richten zich niet tegen een besluit, maar tegen een enkele mededeling dat voederareaal is geregistreerd. Deze mededeling is geen besluit. De mededeling van registratie krijgt immers pas rechtsgevolg als besloten wordt op een aanvraag in het kader van de Regeling Dierlijke EG-premies. Pas tegen die beslissing kan bezwaar worden gemaakt. Bijgevolg moeten de bezwaren van appellante, voorzover gericht tegen de beslissing inzake het registreren van voederareaal, niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het bezwaar tegen het niet toekennen van akkerbouwsteun voor het maïsperceel 7 is ongegrond. Artikel 9 van de Regeling en artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 laten immers niet toe dat verweerder het verzoek van 28 juni 2004 om aanvulling van de aanvraag, zoals die luidde na terugtrekking van perceel 7, honoreert.
Slechts indien sprake zou zijn van een kennelijke fout zou dit verzoek gehonoreerd kunnen worden. Een kennelijke fout is echter niet aanwezig. Uit niets blijkt immers dat verweerder uit de aanvraag, zoals die luidde na aanvaarding van het verzoek van 22 juni 2004 om percelen te mogen terugtrekken, had kunnen en moeten begrijpen dat appellante beoogde het perceel 7 ongewijzigd op haar aanvraag te laten staan.
Zoals uit de telefoonnotitie betreffende het op 28 juni 2004 gevoerde gesprek blijkt, heeft de LASER medewerkster D niet de verwachting gewekt dat perceel 7 als voor steun in aanmerking komend perceel op de aanvraag zou blijven staan.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter onderbouwing van haar beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Ten onrechte heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en dus geen hoorzitting gehouden. Nu het een situatie betreft waarin een medewerkster van verweerder een cruciale rol speelt, had verweerder er niet van mogen afzien om een hoorzitting te houden.
Het feit dat de medewerkster zelf percelen grasland en maïs voorkomend op de aanvraag oppervlakten 2004 na 11 juni 2004 een andere bijdragecode heeft gegeven wijst op een manifeste fout.
Nu appellante verzocht heeft de brief van 22 juni 2004 te laten vervallen zijn de onderhavige percelen feitelijk niet teruggetrokken en dient verweerder op de oorspronkelijke aanvraag te beslissen.
Ten onrechte meent verweerder dat de registratie van percelen voederareaal pas rechtsgevolg krijgt als beslist wordt op een aanvraag krachtens de regeling Dierlijke EG-premies. De registratie van voederareaal heeft wel degelijk rechtsgevolg op het moment van registratie bij het besluit op de aanvraag oppervlakten.
Tenslotte geldt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:4, 3:6 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan, voor het op een bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
5.2 Verweerder heeft het bezwaar tegen het niet toekennen van akkerbouwsubsidie voor perceel 7 kennelijk ongegrond geacht en afgezien van het horen van appellante. Het College overweegt dat van een kennelijk ongegrond bezwaar geen sprake was. Appellante heeft in bezwaar immers aangegeven dat een medewerkster van de Dienst Regelingen haar had toegezegd dat de terugtrekking van de percelen ongedaan zou worden gemaakt. Verweerder gaat op grond van een telefoonnotitie uit van een ander verloop van het telefoongesprek. Verweerder heeft appellante echter niet met deze telefoonnotitie geconfronteerd en haar dus ook niet de gelegenheid geboden daarop te reageren of de onjuistheid daarvan aan te tonen. Juist in geval van onenigheid over de feiten is een hoorzitting bij uitstek de gelegenheid voor de bezwaarmaker zijn standpunt ter zake nader toe te lichten. In zo een situatie kan een bezwaar niet als kennelijk ongegrond worden aangemerkt.
5.3 De conclusie moet zijn dat verweerder appellante ten onrechte niet heeft gehoord. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:2 Awb op dit punt te worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw dienen te beslissen op het bezwaar van appellante.
5.4 Voorts oordeelt het College als volgt. Verweerder heeft het bezwaar gericht tegen de vaststelling van de oppervlakte voederareaal terecht niet-ontvankelijk verklaard. Volgens vaste jurisprudentie van het College (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 augustus 1999, <www.rechtspraak.nl>, LJN ZG1627) behelst de registratie van de oppervlakte voederareaal louter een voorbereidingshandeling voor beslissingen op een aanvraag om steunverlening in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies. De brief van verweerder van 24 december 2004 houdt, voorzover het om de vaststelling van oppervlakte als voederareaal gaat, derhalve geen rechtshandeling in. Zij is niet op enig rechtsgevolg gericht. Eventuele bezwaren terzake van de vaststelling van deze oppervlakte kunnen alleen in het kader van de aanvragen op grond van de Regeling dierlijke EG-premies aan de orde komen.
5.5 Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1, ad € 322,- per punt).
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voorzover daarbij het bezwaar inzake de akkerbouwsteun ongegrond is verklaard;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellant dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in
deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644, - (zegge: zeshonderdvierenveertig
euro) en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan appellante moet vergoeden;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge:
tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 april 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz