ECLI:NL:CBB:2006:AX8812

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1074
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van akkerbouwsteun en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Maatschap A en B, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, inzake de herziening van akkerbouwsteun. De procedure begon met een beroep dat op 8 december 2004 bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven werd ingediend, tegen een besluit van verweerder van 27 oktober 2004. Dit besluit was een reactie op het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 17 mei 2004, waarin de toekenning van akkerbouwsteun voor het jaar 2000 werd herzien en reeds uitbetaalde steun werd teruggevorderd. De herziening was gebaseerd op een teledetectiecontrole die aantoonde dat het opgegeven perceel niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidiering.

Tijdens de zitting op 13 april 2006 heeft appellante haar standpunten toegelicht, waarbij zij werd vertegenwoordigd door B. De kern van het geschil was of verweerder terecht de akkerbouwsteun had herzien en of appellante voldoende was gehoord in de bezwaarprocedure. Het College heeft vastgesteld dat perceel 5, dat door appellante was opgegeven, in de jaren 1987 tot en met 1991 niet als akkerbouwgrond was gebruikt, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag voor steun.

Het College oordeelde dat verweerder niet op de juiste wijze had voldaan aan de hoorplicht zoals vastgelegd in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante had geen verklaring afgelegd om van het horen af te zien, waardoor het College het beroep gegrond verklaarde. Het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen om appellante alsnog te horen en opnieuw op het bezwaar te beslissen. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 273,- aan appellante diende te vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/1074 24 mei 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te X, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M. Bakker Schut, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 7 december 2004, bij het College binnengekomen op 8 december 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 27 oktober 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 17 mei 2004, verzonden op 4 juni 2004, waarbij verweerders eerdere besluit tot toekenning van akkerbouwsteun op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen over het jaar 2000 aan appellante is herzien en reeds uitbetaalde steun is teruggevorderd.
Op 26 januari 2005 heeft het College van verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ontvangen en op 10 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 13 april 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht. Appellante werd vertegenwoordigd door B.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft in haar aanvraag oppervlakten 2001 onder meer het perceel 5 (perceelsnummer 229.01.491.28) met zomergerst, met een oppervlakte van 2.75 ha. voor akkerbouwsteun opgegeven.
- Op basis van een teledetectiecontrole heeft GeoRas, het bureau dat verweerder in dergelijke zaken adviseert, op 19 juli 2001 aan verweerder gerapporteerd dat dit perceel 5 in zijn geheel niet voldoet aan de voorwaarden voor subsidiering, omdat perceel 5 in de jaren 1987 tot en met 1991 niet anders dan als grasland in gebruik is geweest.
- Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 21 januari 2002 de aanvraag akkerbouwsteun 2001 afgewezen.
- Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
- Aangezien het perceel met perceelsnummer 229.01.491.28 ook in de aanvraag oppervlakten 2000, onder volgnummer 5, voor steun was opgegeven, heeft verweerder bij besluit van 17 mei 2004 zijn eerdere besluit op de aanvraag 2000 herzien. Bij dit herziene besluit heeft verweerder vastgesteld dat door het alsnog niet aanvaarden van het perceel 5 met een opgegeven oppervlakte van 2.75 ha. een verschil ontstaat in de gewasgroep overige granen tussen de aangevraagde oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte, dat, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte 31,43% bedraagt. Met toepassing van artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 kan dan voor de gewasgroep overige granen geen steun worden toegekend. Daarom heeft verweerder het reeds voor deze gewasgroep uitbetaalde steunbedrag ad € 3144,60 teruggevorderd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 juni 2004 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hiertoe is onder meer het volgende overwogen.
Uit satellietbeelden en de interpretatie daarvan door GeoRas is gebleken dat perceel 5 uit de aanvraag akkerbouwsteun 2000 gedurende de jaren 1987 tot en met 1991 niet met een akkerbouwgewas beteeld is geweest en dus niet voldoet aan de voorwaarden voor het toekennen van akkerbouwsteun.
Op grond van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 is verweerder verplicht de ten onrechte uitbetaalde steunbedragen terug te vorderen. Hiervan kan slechts worden afgeweken als de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd. Gesteld noch gebleken is dat hier van een dergelijke fout sprake is.
Het opgeven van een perceel dat niet aan de voorwaarden voldoet, komt voor risico van de aanvrager, ondanks het feit dat de betaling al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden. Appellante heeft nagelaten perceelsgebonden tegenbewijs over te leggen om de conclusies van GeoRas te weerleggen.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift ten aanzien van het horen het volgende aangevoerd. Appellante is niet gehoord, omdat zij niet heeft gereageerd op de brief van 6 augustus 2004, waarin haar werd verzocht om aan te geven of zij voor een hoorzitting wilde worden uitgenodigd. Verweerder kan niet achterhalen of in september 2004 telefonisch contact met appellante heeft plaatsgevonden, zoals zij stelt.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft onder meer het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft de aanvraag voor het jaar 2001 volledig afgewezen omdat perceel 5 niet voldeed aan de voorwaarden. Nu appellante wist dat het perceel niet subsidiabel was, heeft ze hier in volgende jaren geen premie op aangevraagd.
Appellante is met de afwijzing van haar aanvraag akkerbouwsteun 2001 reeds voldoende gestraft voor het feit dat perceel 5 volgens verweerder niet steunwaardig is.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat zij niet is gehoord is omtrent haar bezwaar. In september 2004 heeft appellante contact gehad met LASER en in dat gesprek is appellante meegedeeld dat zij een uitnodiging zou krijgen voor een telefonische hoorzitting. Een dergelijke uitnodiging heeft appellante echter nooit ontvangen. Appellante is het niet eens met de manier waarop zij is behandeld door verweerder.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat perceel 5 niet voldoet aan de voorwaarden van de Regeling. Appellantes grieven richten zich met name op de naar haar mening onzorgvuldige handelwijze van verweerder en de manier waarop appellante is behandeld in de bezwaarprocedure.
5.2 Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan, voor het op een bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Van het horen kan, volgens vaste jurisprudentie, behoudens in het geval van kennelijke gegrondheid, ongegrondheid of niet-ontvankelijkheid, alleen worden afgezien op basis van een uitdrukkelijke verklaring van de belanghebbende, dat hij daarvan afziet. Appellante heeft een dergelijke verklaring niet gegeven. Nu verweerder derhalve geen behoorlijke uitvoering heeft gegeven aan de hoorplicht dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:2 Awb te worden vernietigd. Verweerder zal appellante alsnog dienen te horen en vervolgens opnieuw op het bezwaar moeten beslissen.
5.3 Van proceskosten die gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, is het College niet gebleken.
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellante dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in
deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,- (zegge:
tweehonderddrieenzeventig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz