1. De procedure
Bij factuur van 16 mei 2003 heeft MN Services aan appellante voor de periode 1 april 2003 tot en met 30 juni 2003 diverse bedragen in rekening gebracht vanwege verplichte deelneming van appellante in het bedrijfspensioenfonds voor de Metaal en Technische Bedrijfstakken en in de overige sociale regelingen voor het “Elektrotechnisch Bedrijf”.
Bij brief van 19 mei 2003 heeft appellante MN Services meegedeeld dat zij deze factuur niet in behandeling neemt.
Bij brief van 25 juli 2003 heeft appellante bij de rechtbank te Rotterdam (hierna: rechtbank) beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar naar aanleiding van haar bij brief van 19 mei 2003.
De rechtbank heeft zich bij uitspraak van 27 februari 2004 onbevoegd verklaard kennis te nemen van het geschil.
Bij uitspraak van 20 september 2004 heeft de rechtbank het verzet van appellante tegen die uitspraak gegrond verklaard, zodat de uitspraak van de rechtbank van 27 februari 2004 is vervallen en het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Op 11 januari 2005 heeft het onderzoek ter zitting bij de rechtbank plaatsgehad.
Bij uitspraak van 14 januari 2005 (BC 03/2313-NIFT) heeft de rechtbank zich vervolgens alsnog onbevoegd verklaard kennis te nemen van het geschil.
Appellante heeft bij brief van 24 februari 2005, bij het College binnengekomen op 25 februari 2005, beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 januari 2005.
Bij brief van 25 april 2005 heeft appellante de gronden van het beroep aangevoerd.
Bij brief van 19 juli 2005 heeft MN Services een reactie op het beroepschrift ingediend.
Bij brief van 22 februari 2006 zijn partijen uitgenodigd voor de behandeling van het hoger beroep ter zitting van het College.
Bij telefax van 17 maart 2006 heeft de gemachtigde van MN Services het College meegedeeld dat appellante bij rechterlijke uitspraak van 3 augustus 2005 met ingang van dezelfde datum in staat van faillissement is verklaard.
Bij telefax van 27 maart 2006 heeft de gemachtigde van appellante het College bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
Bij telefax van 31 maart 2006 heeft het College de curator in het faillissement van appellante verzocht mede te delen of hij de procedure wil voortzetten.
Bij telefax van 4 april 2006 heeft de curator het College laten weten dat hij de procedure niet overneemt en dat hij niet ter zitting van 7 april 2006 zal verschijnen.
Bij telefax van 4 april 2006 heeft het College, onder toezending van de telefax van de curator van 4 april 2006, MN Services verzocht mee te delen of zij, gelet op artikel 27, tweede lid, Faillissementswet ontslag van instantie wil vragen voor deze procedure.
Bij telefax van 6 april 2006 heeft de gemachtigde van MN Services het College gevraagd ontslag van instantie te verlenen op grond van artikel 27, tweede lid Faillissementswet. Tevens heeft de gemachtigde aangegeven dat hij ter zitting zal verschijnen.
Bij telefax van 6 april 2006 heeft de gemachtigde van appellante het College bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
Op 7 april 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij aanwezig was mr. M.J.H. Halsema, gemachtigde van MN Services. Zoals aangekondigd zijn mr. I.M. van den Heuvel, gemachtigde van appellante en mr. A.P.M. Jacobs, curator in het faillissement van appellante niet verschenen.