2. De beoordeling van het geschil
2.1 De in geding zijnde heffingen berusten op de in de bestreden besluiten nader aangeduide heffingsverordeningen van verweerder en houden verband met het slachten van dieren in de jaren 2003, 2004 en 2005 tot en met de maand april. Omtrent de heffingsgrondslagen, neergelegd in de in de betreffende jaren van toepassing zijnde heffingsverordeningen, bestaat geen verschil van opvatting tussen partijen.
De ambtshalve opgelegde heffingen over de jaren 2003, 2004 en 2005 zijn mede gebaseerd op de Verordening houdende bepalingen betreffende het opleggen van heffingen bij de producenten van vee en vlees en registratie van vleesgrossiers PVV 2003 (verder: de Registratieverordening) en de opvolger ervan, de Verordening algemene bepalingen heffingen PVV 2005 (verder: de Algemene Verordening). Artikel 10, respectievelijk artikel 7, van deze verordeningen bepalen dat bij gebreke van de gegevens, benodigd voor de vaststelling van de verschuldigde heffingsbedragen, de heffing door verweerder ambtshalve kan worden vastgesteld aan de hand van de hem ten dienste staande gegevens, zo nodig door middel van een schatting.
2.2 Verweerder heeft aan de bestreden besluiten de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
Appellant is een ondernemer die beroepsmatig dieren slacht danwel uitvoert. Uit hoofde van de geldende heffingsverordeningen is appellant jaarlijks over de geslachte dieren per dier en per diersoort aan verweerder diverse heffingen verschuldigd. Daartoe dient appellant op grond van artikel 7, eerste lid van de Registratieverordening, respectievelijk artikel 4, eerste lid van de Algemene Verordening, uiterlijk binnen 10 dagen na het verstrijken van elke kalendermaand, door middel van invulling en ondertekening van een opgaveformulier zoals door verweerder verstrekt, opgave te doen bij verweerder van zijn bedrijfsgegevens. Appellant heeft over de jaren 2003, 2004 en 2005 geen opgave aan verweerder gedaan, waarna verweerder ambtshalve heffingen heeft vastgesteld op grond van de door hem over deze jaren gemaakte schattingen van geslachte dieren.
Naar aanleiding van de door appellant gemaakte bezwaren, zoals nader toegelicht tijdens de op 11 juli 2005 gehouden hoorzitting, heeft verweerder appellant bij brief van 21 juli 2005 in de gelegenheid gesteld alsnog opgave te doen van het werkelijke aantal geslachte dieren in de jaren 2003 t/m 2005. Daartoe is appellant een termijn van drie weken gegund. Tevens heeft verweerder bij evengenoemde brief appellant gewezen op de mogelijkheid om, overeenkomstig artikel 8, eerste lid van de Registratieverordening (voor de jaren 2003 en 2004) en artikel 5, eerste lid van de Algemene Verordening (voor 2005), in plaats van zelf opgave te doen, de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees/Voedsel en Warenautoriteit te machtigen de benodigde gegevens aan verweerder te verstrekken. Ondanks de toezegging namens appellant bij brief van 25 augustus 2005 dat hij van deze mogelijkheid gebruik zou maken, zijn de benodigde gegevens tijdens de bezwaarprocedure niet aan verweerder verstrekt. Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen, waarbij de bezwaren tegen de ambtshalve opgelegde heffingen ongegrond zijn verklaard.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij geen aanleiding ziet om naar aanleiding van de door appellant pas in beroep verstrekte slachtgegevens zijn besluiten te herzien. Verweerder betwist voor het overige ook de juistheid van deze niet door hem geverifieerde gegevens.
2.3 Appellant heeft in de bezwaarfase betoogd dat hij het ten principale oneens is met de door verweerder opgelegde heffingen. Als kleine ondernemer geniet appellant geen voordelen van de activiteiten van verweerder. Bovendien is het administreren van gegevens ten behoeve van de aan verweerder te verstrekken opgave van de maandelijks geslachte dieren voor zijn bedrijf lastig. Omdat hij ook financieel gezien de heffingen overigens niet kan dragen, heeft hij met zijn leveranciers mondeling afgesproken dat zij de heffingen zouden voldoen. Verweerder dient dan ook volgens appellant deze heffingen bij de leveranciers te innen. Zelf stelt appellant deze heffingen niet op zijn leveranciers te kunnen verhalen omdat hij vreest dat zij hem dan geen dieren meer zullen leveren.
In beroep heeft appellant voorts een overzicht overgelegd van door hem in de jaren 2003 t/m 2005 geslachte geiten, schapen en lammeren, waarmee hij op aanzienlijk lager bedrag aan heffingen uitkomt dan verweerder.
2.4 Het College stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat appellant gezien de activiteiten van zijn bedrijf is aan te merken als ondernemer in de zin van artikel 1 van de Registratieverordening respectievelijk van de Algemene Verordening. Ingevolge de bepalingen van de diverse heffingsverordeningen van verweerder is appellant dan ook heffingsplichtig voor de door hem in de jaren 2003 t/m 2005 geslachte dieren. De omstandigheid dat appellant weinig voordeel ervaart van de activiteiten van verweerder laat de heffingsplichtigheid als zodanig onverlet. Evenmin doet de financiële situatie van appellant of de afspraak die hij stelt te hebben met zijn leveranciers omtrent de betaling door laatstgenoemden van de door appellant verschuldigde heffingen afbreuk aan de bevoegdheid van verweerder tot het opleggen van heffingen aan appellant.
Niet in geschil is voorts dat appellant op grond van artikel 7, eerste lid, van de Registratieverordening over de jaren 2003 en 2004, respectievelijk op grond van artikel 4, eerste lid, van de Algemene Verordening over 2005 verplicht was maandelijks opgave van de geslachte dieren aan verweerder te doen. De omstandigheid dat het administreren van deze gegevens voor appellant bezwaarlijk is, laat onverlet zijn gehoudenheid tot het verstrekken van de verlangde bedrijfsgegevens. Nu vaststaat dat appellant deze gegevens, ook nadat hij door verweerder bij herhaling in de gelegenheid was gesteld om deze alsnog te verstrekken, niet aan verweerder heeft overgelegd, was verweerder ingevolge artikel 10, respectievelijk artikel 7 van de bovengenoemde verordeningen bevoegd tot ambtshalve vaststelling van de heffingen op grond van de hem anderszins ter beschikking staande gegevens.
Gesteld noch gebleken is dat de door verweerder geschatte aantallen geslachte dieren die als grondslag hebben gediend voor de berekening van de verschuldigde heffingen onjuist zouden zijn. Het door appellant in beroep alsnog overgelegd overzicht van de door hem in de jaren 2003 tot en met 2005 geslachte geiten, schapen en lammeren, maakt dat niet anders. Behoudens het feit dat de door appellant gemaakte opstelling eerst als bijlage bij het beroepschrift - en dus te laat - is overgelegd, stelt het College vast dat de gegevens niet ontleend zijn aan een deugdelijke administratie danwel aan andere - als objectief aan te merken - bronnen en dat de in het overzicht vermelde aantallen dieren op geen enkele wijze door appellant nader kunnen worden geadstrueerd.
Gelet op al het vooroverwogen is het College van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden ambtshalve heffingen heeft opgelegd.
2.5 De conclusie is dat de beroepen ongegrond zijn. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet het College geen aanleiding.