5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerster heeft de aanvragen om vergunning afgewezen, omdat appellante niet heeft aangetoond dat B, als persoon die de vereiste vakbekwaamheid inbrengt, permanent en daadwerkelijk leiding zal geven aan de transportonderneming. Hieraan heeft verweerster ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft aangetoond hoe B zijn beschikbare tijd over appellante, zijn in Duitsland gevestigde onderneming en zijn vakopleiderschap in Duitsland zal verdelen. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
Vaststaat dat appellante verweerster bij brief van 10 maart 2005, aldus na ommekomst van de door verweerster hiervoor tot 6 maart 2005 verleende termijn, nadere informatie heeft verstrekt en in dat kader heeft meegedeeld dat naast B ook zijn echtgenote C over de vereiste vakbekwaamheid beschikt, en dat zij bij afwezigheid van B werkzaamheden ten behoeve van appellante zal gaan verrichten. Vaststaat ook dat verweerster deze gegevens niet heeft betrokken bij de besluitvorming in bezwaar.
Ingevolge artikel 7:4, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen belanghebbenden tot tien dagen voor de hoorzitting nadere schrifturen of bewijsstukken indienen. Blijkens de wetsgeschiedenis staat dit artikellid niet in de weg aan het accepteren van stukken na ommekomst van genoemde termijn, op voorwaarde dat de goede procesorde daardoor niet wordt geschaad. In het bijzonder is daarbij van belang of andere belanghebbenden in de bezwaarprocedure zouden worden overrompeld door het in aanmerking nemen van hen niet bekende gegevens. In het onderhavige geval staat vast dat B de nadere gegevens heeft verstrekt na ommekomst van de tien dagentermijn. Niet gebleken is echter van omstandigheden waardoor het alsnog in aanmerking nemen van deze stukken in strijd zou komen met een goede procesorde. Het is immers verweerster zelf geweest die deze nadere gegevens van belang achtte voor haar besluitvorming, terwijl derden niet betrokken zijn bij de procedure. Evenmin is gebleken dat in verband met de beslissing op bezwaar een fatale termijn of vaste peildatum gold of dat anderszins belemmeringen zouden bestaan de informatie die in de bezwaarfase door appellante is verstrekt alsnog in aanmerking te nemen. Het door verweerster ter zitting genoemde belang van een tijdige aanlevering van gegevens aan de adviescommissie en de door die commissie gehanteerde vaste vergaderdata is, gelet hierop, onvoldoende grond om genoemde verstrekte informatie buiten beschouwing te mogen laten.
Hieruit volgt dat verweerster in de bezwaarprocedure had dienen te onderzoeken of en zo ja, op hiervoor genoemde gronden naar haar opvatting appellante aan de vakbekwaamheidseis voldeed en een hierop in het bestreden besluit toegesneden motivering dienen te geven. Het College neemt hierbij in aanmerking de verklaring van verweerster ter zitting dat in het geval naast B ook zijn echtgenote werkzaamheden ten behoeve van appellante verricht, kan worden voldaan aan het vereiste dat sprake is van het daadwerkelijk en permanent leiding geven aan de vervoerwerkzaamheden van appellante.
Ook is van belang de verklaring van verweerster dat indien zij ten tijde van de besluitvorming over deze gegevens de beschikking zou hebben gehad, zij deze mede in de beoordeling zou hebben betrokken. Voor zover verweerster concrete voor de beoordeling relevante gegevens miste, had het op haar weg gelegen appellante hierover specifieke vragen te stellen. Verweerster had naar het oordeel van het College appellante na ontvangst van het faxbericht van 10 maart 2005 duidelijk moeten maken welke specifieke informatie nog van haar werd verwacht.
Het bestreden besluit geeft evenwel geen blijk dat een dergelijk onderzoek in het kader van de besluitvorming van verweerster heeft plaatsgevonden. Het College constateert dat de door verweerster, in aanvulling op het bestreden besluit gegeven nadere motivering in het verweerschrift en ter zitting, evenmin blijk geeft van een zodanig onderzoek en daarop gerichte overwegingen.
Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat het onderzoek van verweerster onvoldoende elementen bevat om de slotsom dat appellante niet heeft aangetoond dat B permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de onderneming en niet is voldaan aan de vakbekwaamheidseis, aanvaardbaar te doen zijn. Naar het oordeel van het College heeft verweerster, voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit, onvoldoende onderzoek verricht om een volledig overzicht te krijgen van de voor de beoordeling van (het bezwaar tegen de afwijzing van) de aanvraag om vergunningen voor binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer relevante feiten en omstandigheden. Verweerster heeft het bestreden besluit in dit opzicht onvoldoende zorgvuldig voorbereid en heeft derhalve gehandeld in strijd met artikel 3:2 Awb. Voorts berust haar in het bestreden besluit ingenomen hiervoor weergegeven standpunt, niet op een ingevolge artikel 7:12 Awb vereiste deugdelijke, casu quo voldoende draagkrachtige motivering.
5.2 Op grond van het vorenstaande zal het College het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerster opdragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Het College overweegt tenslotte dat het door appellante betaalde griffierecht aan haar dient te worden vergoed.