2.2 In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat appellantes aanvraag om een S&O-verklaring over het tweede halfjaar van 2005 gelet op artikel 24, derde lid, WVA uiterlijk op 2 juni 2005 ingediend had moeten zijn, terwijl deze pas op 16 juni 2005 en dus te laat is ontvangen. Appellantes stelling dat de overschrijding van de indieningstermijn het logisch gevolg is van het feit dat de beslissing op haar aanvraag voor het eerste halfjaar pas in juni 2005 is ontvangen, doet niet af aan haar verantwoordelijkheid zich van de indieningsdata op grond van de WVA op de hoogte te stellen en vervolgens tijdig een aanvraag in te dienen.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft appellante te kennen gegeven dat van de zijde van verweerder geen verwachtingen zijn gewekt of afspraken zijn gemaakt omtrent een latere indieningsdatum. De termijnoverschrijding komt derhalve voor haar rekening.
In het verweerschrift heeft verweerder hieraan toegevoegd dat bij de beoordeling van de aanvraag van appellante over de eerste helft 2005 niet is meegedeeld dat deze voor de (uiterste) indieningsdatum voor de aanvraag over het tweede halfjaar zou plaatsvinden, terwijl laatstgenoemde aanvraag pas op 30 maart 2005 zodanig was gecompleteerd dat deze in behandeling kon worden genomen.
2.2 Appellante stelt dat zij een startend bedrijf is en dat zij de aanvraag voor het tweede halfjaar van 2005 pas wilde indienen, nadat op de aanvraag voor het eerste halfjaar was beslist. Zij wilde ervaring opdoen met de beoordeling van dit soort aanvragen, teneinde voor het tweede halfjaar een 'verbeterde' aanvraag te kunnen indienen.
De financiering van het onderhavige project is volledig opgebracht door de aandeelhouders en appellante heeft verder geen inkomsten. In deze fase van het project is de aangevraagde afdrachtvermindering uitermate belangrijk voor de financiering ervan, terwijl de S&O-verklaring bovendien belangrijk is voor andere subsidies en financieringsmogelijkheden.
Hoewel circa 90% van de aangevraagde projecten gedurende het hele jaar 2005 - en soms nog verder - doorloopt, is in overleg met SenterNovem besloten in november 2004 eerst een aanvraag over het eerste halfjaar 2005 in te dienen. Appellante ging ervan uit dat die aanvraag uiterlijk medio mei 2005 zou zijn afgewerkt. Omdat de aanvraag voor het tweede halfjaar 2005 feitelijk het zelfde zou zijn als die voor het eerste halfjaar is met indiening van de aanvraag voor het tweede halfjaar gewacht tot duidelijkheid bestond over de beoordeling met betrekking tot het eerste halfjaar.
Appellante acht het onredelijk dat SenterNovem niet uiterlijk medio mei 2005 de aanvraag voor het eerste halfjaar 2005 heeft beoordeeld en haar dan tegenwerpt dat de aanvraag voor het tweede halfjaar niet tijdig is ingediend. Zij vindt deze stellingname bureaucratisch en bepaald niet innovatiebevorderend.
2.3. Het College stelt vast dat de termijnoverschrijding voor de indiening van de onderhavige aanvraag door appellante niet is betwist.
Hetgeen appellante ter zake heeft aangevoerd behoefde voor verweerder geen aanleiding te vormen bijzondere omstandigheden aanwezig te achten, op grond waarvan die termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn.
Dat appellante op het moment dat de indieningstermijn voor het tweede halfjaar verstreek nog geen beslissing had ontvangen op haar aanvraag over het eerste halfjaar van 2005, kan niet als zodanige omstandigheid worden aangemerkt. Zowel in bezwaar als bij de behandeling van het beroep heeft appellante erkend dat haar niet, laat staan onvoorwaardelijk, is toegezegd dat zij met de indiening van de hier aan de orde zijnde aanvraag kon wachten totdat duidelijkheid was verkregen omtrent de aanvraag voor het eerste halfjaar. Van de zijde van verweerder is ter zitting bovendien terecht opgemerkt dat appellante tijdig een pro forma aanvraag had kunnen indienen en deze na de ontvangst van de beslissing met betrekking tot het eerste halfjaar 1995 had kunnen aanvullen.
Ook het door appellante gestelde financiële belang bij een inhoudelijke beslissing op haar onderhavige aanvraag, kan geen grond vormen haar de overschrijding van de indieningstermijn niet tegen te werpen.
2.5 Het beroep is derhalve ongegrond. Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.