ECLI:NL:CBB:2006:AX2059

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/780
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vakbekwaamheidseisen voor vergunning binnenlands beroepsvervoer

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 9 mei 2006, wordt het beroep van appellant A, h.o.d.n. B, tegen een besluit van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) behandeld. Appellant had een vergunning aangevraagd voor binnenlands beroepsvervoer, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van de vakbekwaamheidseisen zoals gesteld in de Wet goederenvervoer over de weg. De NIWO oordeelde dat de heer D, die als procuratiehouder was aangesteld, niet permanent en daadwerkelijk leiding gaf aan de onderneming, wat een vereiste is voor het verkrijgen van de vergunning.

De procedure begon met een beroep dat appellant indiende tegen het besluit van 20 september 2005, waarin zijn aanvragen om vergunningen voor binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer ongegrond werden verklaard. Tijdens de zitting op 28 maart 2006 was appellant niet aanwezig, maar de NIWO was vertegenwoordigd. De kern van het geschil draaide om de vraag of de heer D, die als zelfstandig accountant ook voor andere ondernemingen werkte, daadwerkelijk de leiding kon geven aan de onderneming van appellant.

Het College concludeerde dat de NIWO terecht had vastgesteld dat de heer D niet voldeed aan de eisen van vakbekwaamheid. De argumenten van appellant dat D voldoende betrokken was bij de onderneming en dat de NIWO vooringenomen was, werden door het College verworpen. Het College oordeelde dat de criteria voor vakbekwaamheid, zoals vastgelegd in de wet, niet waren nageleefd en dat er onvoldoende bewijs was dat D de vereiste leidinggevende rol vervulde. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard, zonder dat er termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/780 9 mei 2006
14010 Wet goederenvervoer over de weg
Vergunning binnenlands beroepsvervoer
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. B, te C, appellant,
gemachtigde: mr. E. Hermans FB, belastingadviseur te Zevenaar,
tegen
Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO), verweerster,
gemachtigde: mr. P.Th.J.M. Hamilton, werkzaam bij verweerster.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 19 oktober 2005, bij het College binnengekomen op 25 oktober 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 20 september 2005.
Bij dit besluit heeft verweerster het bezwaarschrift van appellant tegen haar afwijzing van appellants aanvragen om vergunning voor binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer als bedoeld in de Wet goederenvervoer over de weg ongegrond verklaard.
Bij brief van 22 november 2005 heeft appellant de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 20 december 2005 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
Op 28 maart 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder bij gemachtigde is verschenen. Appellant is niet ter zitting verschenen en heeft zich ook niet laten vertegenwoordigen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Wet goederenvervoer over de weg (hierna: de Wet) is onder meer het volgende bepaald.
"Artikel 8
1. Een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer wordt verleend indien wordt voldaan aan de eisen van:
a. betrouwbaarheid, door degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het beroepsvervoer of indien deze leiding bij meer personen berust, door ieder van hen;
b. kredietwaardigheid, door de ondernemer of indien meer natuurlijke personen gezamenlijk als ondernemer optreden, door hen gezamenlijk; en
c. vakbekwaamheid, door degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het beroepsvervoer of indien deze leiding bij meer personen berust, door ten minste een van hen.
(…)
Artikel 9
1. Een communautaire vergunning wordt slechts verleend en is na verlening slechts geldig, indien de aanvrager van die vergunning in het bezit is van een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer (…)"
Het beleid van verweerster ten aanzien van de vakbekwaamheid, zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 15 mei 1996, zoals gewijzigd bij bekendmaking van 15 mei 1997 (Stcrt. 1997. nr. 90) luidt voor zover van belang als volgt:
"De vakbekwaam te achten persoon moet in beginsel aan de volgende eisen voldoen:
- loondienstverband, eventueel managementvergoeding;
- redelijke beloning, waarbij wordt aangesloten bij de NEA-berekeningen van het gewaardeerde ondernemersloon of de relevante functieklassen uit de CAO;
- volledige volmacht, bij uitzondering beperkte volmacht, afhankelijk van de volmachten van de overige bestuurders;
- inschrijving in handelsregister;
- minimaal 20 uren in een leidinggevende positie werkzaam, bij grote bedrijven (in principe meer dan 5 vrachtauto's) volledige werkweek;
- geen (full-time) functie elders, tenzij op hetzelfde adres of in concernverband."
Bij bekendmaking van 9 juni 2005 (Stcrt. 17 juni 2005, nr. 115) is de bekendmaking onder meer als volgt gewijzigd:
"Ten aanzien van de vakbekwaamheid
De vakbekwaamheid moet worden ingebracht door degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de werkzaamheden van een in Nederland gevestigde onderneming."
Ter zitting is namens verweerster verklaard dat hiermee niet is beoogd de voorheen in het beleid uitgeschreven eisen niet meer te stellen.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft bij daartoe bestemde formulieren, gedagtekend 21 januari 2005, aanvragen ingediend om vergunningen voor binnenlands beroepsvervoer en voor grensoverschrijdend beroepsvervoer als bedoeld in de Wet.
- Op de aanvragen is als bestuurder van de onderneming vermeld D.
- In een nadien ingevulde, door appellant ondertekende vragenlijst "Onderzoek vakbekwaamheid", waarin is aangegeven welke taken door de vakbekwame bestuurder, tevens procuratiehouder D worden verricht.
- D, een broer van appellant, is werkzaam als zelfstandig accountant te E. Hij beschikt over de diploma's die nodig zijn om te voldoen aan de eis van vakbekwaamheid in het beroepsgoederenvervoer.
- Bij besluit van 20 april 2005 heeft verweerster de aanvragen afgewezen. Hiertegen heeft appellant een bezwaarschrift ingediend.
- Appellant is op 17 juni 2005 ter zake van zijn bezwaarschrift gehoord. Bij die gelegenheid heeft appellant nog nadere stukken overgelegd.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het volgende overwogen:
" In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet goederenvervoer over de weg (Wgw) is bepaald dat een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer wordt verleend indien wordt voldaan aan de eis van vakbekwaamheid, door degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het beroepsvervoer.
Hieruit volgt dat degene die de vakbekwaamheid inbrengt, wordt geacht permanent en daadwerkelijk leiding te geven. De NIWO overweegt hierbij dat het wettelijk stelsel er niet aan in de weg staat dat (ook) bij een eenmanszaak ('eigen rijder') de vakbekwaamheid door een procuratiehouder wordt ingebracht, mits deze procuratiehouder permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer.
Het is echter over het algemeen minder waarschijnlijk te achrten dat een ondernemer die voornemens is in het kader van een eenmanszaak bepaalde werkzaamheden te verrichten, een procuratiehouder belast met in het bijzonder de taak om aan de uitvoering van die werkzaamheden leiding te geven.
Derhalve gaat de NIWO op voorhand niet uit van de aannemelijkheid van de in de aanvragen om vergunning vermelde taakomschrijving van de heer D. Blijkens hetgeen A, h.o.n. B, heeft aangegeven in het formulier "Onderzoek vakbekwaamheid" en de in bezwaar overgelegde stukken, zou de heer D zich binnen A h.o.n. B, hoofdzakelijk bezig houden met de aanschaf van het vervoermaterieel, de vaststelling van de vrachtprijs, het beheer van de financiën, de administratie, het personeel, de toepassing van de CAO, de facturering, de contacten met opdrachtgevers, het doen van betalingen, het debiteurenbeheer, het voeren van de administratie en overige soortgelijke werkzaamheden. De heer A zou zelf de vervoersplanning regelen en de contacten onderhouden met de opdrachtgevers inzake de laad- en losadressen.
Vaststaat dat de heer D als zelfstandig accountant tevens werkzaam is voor andere ondernemingen. Bovendien ontvangt de heer D geen vergoeding voor zijn werkzaamheden.
Op grond van de thans beschikbare gegevens is - in onderling verband en samenhang bezien - onvoldoende aannemelijk dat de heer D daadwerkelijk en permanent leiding zal gaan geven in de boven aangeduide zin. Op basis van de beschikbare gegevens en het ter zitting verhandelde kan de NIWO slechts vaststellen dat de heer D wel inhoudelijk betrokken is bij A, h.o.n. B, maar dat niet kan worden gesproken van een duidelijk leidinggevende taak voor de heer D. De onderneming heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hier wel sprake van is.
(…)"
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft in beroep aangevoerd - samenvattend weergegeven - dat voldoende is aangetoond dat de werkzaamheden van D van dien aard zijn dat gesproken kan worden van het permanent leiding geven aan B. Verweerster handelt vanuit een bepaalde vooringenomenheid ten opzichte van zogenoemde eigen rijders. Appellant acht het onjuist dat verweerster enerzijds tot de conclusie komt dat er op z'n minst sprake is van betrokkenheid van D bij B maar zich anderzijds beroept op de volgens haar geldende criteria, waaronder het ontbreken van bezoldiging voor de procuratiehouder.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College is met verweerster van oordeel dat het wettelijk stelsel er niet aan in de weg staat dat (ook) bij een eenmanszaak als die van appellant de vakbekwaamheid door een procuratiehouder wordt ingebracht, mits deze procuratiehouder permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer. Het is echter over het algemeen minder waarschijnlijk te achten dat ondernemers die voornemens zijn in het kader van een eenmanszaak bepaalde werkzaamheden te verrichten, een procuratiehouder belasten met in het bijzonder de taak om aan de uitvoering van die werkzaamheden leiding te geven. Het College acht het dan ook niet onjuist dat verweerder vergunningaanvragen voor een zodanige bedrijfsvoering als voorgenomen door appellant, die zelf niet aan de vakbekwaamheidseis voldoet, toetst aan criteria als neergelegd in de beleidsregel.
5.2 De vraag of verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat binnen de onderneming van appellant geen sprake is van daadwerkelijk en permanent leidinggeven door de vakbekwame persoon, dient naar het oordeel van het College bevestigend te worden beantwoord.
5.3 Met verweerder moet voorts worden geoordeeld dat op grond van de beschikbare informatie onvoldoende aannemelijk is geworden dat D permanent en daadwerkelijk leiding zal geven aan de onderneming. Uit de in het kader van de aanvragen ingediende vragenlijst "Onderzoek vakbekwaamheid" blijkt weliswaar dat D, vooral waar het gaat om verrichtingen van administratieve aard, betrokken is bij de onderneming, maar, mede door het ontbreken van een managementvergoeding die is gerelateerd aan een betekenend aantal uren, niet van continuïteit in diens beschikbaarheid. Niet aannemelijk is gemaakt dat D inhoudelijk bij alle wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering van de onderneming van appellant is of zal worden betrokken. Dat de taken van de procuratiehouder zich voortdurend uitstrekken over het gehele scala van leidinggevende werkzaamheden, staat dan ook niet vast. Derhalve is onvoldoende aangetoond dat sprake is van permanent en daadwerkelijk leidinggeven, zodat D niet de vakbekwaamheid in B kan inbrengen.
Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling acht het College geen termen aanwezig.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. J.A. Hagen en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2006.
w.g. C.M. Wolters w.g. M.B.L. van der Weele