ECLI:NL:CBB:2006:AX0100

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/913
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB

In deze zaak heeft appellante, A, Accountants en Belastingadviseurs, Business Consultants B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, verweerder, dat op 6 oktober 2004 is genomen. Dit besluit betreft de afwijzing van een subsidieaanvraag op basis van de Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB, welke regeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies. De aanvraag om subsidie was ingediend voor het haalbaarheidsproject "Informatievoorziening en Efficiency A". De Minister heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat het project niet voldoet aan de definitie van een haalbaarheidsproject zoals vastgelegd in de regeling.

De procedure begon met de indiening van de aanvraag op 15 juni 2004, gevolgd door een afwijzing op 14 juli 2004. Appellante heeft bezwaar gemaakt en is op 9 september 2004 gehoord. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 28 februari 2006 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de Minister zijn standpunt heeft toegelicht. Appellante was niet aanwezig.

Het College heeft vastgesteld dat de aanvraag niet voldoet aan de vereisten van de regeling, omdat appellante niet duidelijk heeft gemaakt welke technologische vernieuwing zij wil invoeren. De regeling vereist dat de ondernemer al een keuze heeft gemaakt voor een bepaalde technologische vernieuwing voordat een haalbaarheidsproject kan worden aangevraagd. Het College concludeert dat het verzoek om subsidie terecht is afgewezen, omdat appellante niet aan deze voorwaarden voldoet. De uitspraak van het College is dat het beroep ongegrond wordt verklaard, zonder dat er termen zijn voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 04/913 14 maart 2006
27368 Kaderwet EZ-subsidies
Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB
Uitspraak in de zaak van:
A, Accountants en Belastingadviseurs, Business Consultants B.V., te X, appellante,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. G. Baarsma, werkzaam bij SenterNovem.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 9 november 2004, bij het College binnengekomen op 10 november 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 oktober 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van een verzoek om subsidie op grond van de Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB, welke regeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies.
Bij brief van 28 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2006, alwaar de gemachtigde van verweerder zijn standpunt heeft toegelicht. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Subsidieregeling kennisoverdracht ondernemers MKB (hierna: regeling) is bepaald dat onder technologische vernieuwing wordt verstaan: reeds op de markt aanwezige technologie of technologische kennis met betrekking tot producten, processen of diensten, die niet wordt toegepast binnen de onderneming van de aanvrager.
In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de regeling is bepaald dat onder haalbaarheidsstudie wordt verstaan: een schriftelijk rapport, inhoudende een systematisch opgezette en afgeronde analyse en inschatting van de technische en economische mogelijkheden van de invoering van een technologische vernieuwing binnen de onderneming van de aanvrager.
In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van de regeling is bepaald dat onder haalbaarheidsproject wordt verstaan: het tot stand brengen van een haalbaarheidsstudie.
In artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de regeling is bepaald dat de Minister van Economische Zaken in ieder geval afwijzend beslist op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan deze regeling.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Onder begeleidend schrijven van 15 juni 2004 heeft appellante een aanvraag om subsidie op grond van de regeling ingediend voor het (haalbaarheids)project "Informatievoorziening en Efficiency A".
- Bij besluit van 14 juli 2004 heeft verweerder het verzoek om subsidie afgewezen, op de grond dat geen sprake is van een haalbaarheidsproject in de zin van de regeling.
- Bij brief van 5 augustus 2004 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Op 9 september 2004 is appellante naar aanleiding van haar bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
In het bestreden besluit heeft verweerder, samengevat weergegeven, overwogen dat het project niet voldoet aan een haalbaarheidsproject in de zin van de regeling. Appellante kan immers met het project de in te voeren technologie feitelijk nog niet benoemen en evenmin is al een keuze gemaakt voor een bepaalde technologische vernieuwing. Blijkens een bij de aanvraag gevoegde offerte zijn de activiteiten van een derde persoon er juist op gericht dit in kaart te brengen. Ten aanzien van het project kan pas ná het uitvoeren van de haalbaarheidsstudie worden aangegeven welke technologische vernieuwing het concreet gaat worden. Echter, een haalbaarheidsproject in de zin van de regeling is gericht op de ondernemer die in principe al een keuze heeft gemaakt voor een bepaalde technologische vernieuwing, doch eerst wil laten onderzoeken of die vernieuwing verantwoord is. Hieraan voldoet het project van appellante evenwel niet.
4. Het standpunt van appellante
Appellante kan zich met de afwijzing niet verenigen. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat geen sprake is van ontwikkelings- en testwerkzaamheden van nieuw te ontwikkelen programmatuur. In het project wordt uitsluitend aandacht besteed aan de vraag of de investering verantwoord is. Door de door appellante benoemde derde wordt geen nieuwe programmatuur ontwikkeld. De externe adviseur brengt uitsluitend advies uit inzake de haalbaarheid van de beoogde investering. Voorts is geen sprake van marktonderzoek. De externe adviseur vergelijkt uitsluitend bestaande, voor appellante nieuwe, software met de IT-situatie bij appellante. Voorts is het concept van de toe te passen nieuwe technologie bekend. Alleen de leverancier van de technologie is nog onbekend.
5. De beoordeling van het beroep
5.1 Ter beoordeling staat of verweerder terecht het verzoek van appellante om subsidietoekenning op grond van de regeling heeft afgewezen. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt dienaangaande het volgende.
5.2 Uit de stukken komt naar voren dat appellante binnen haar organisatie een nieuw informatiseringsysteem wil invoeren, waarbij tussen de diverse programma's die reeds binnen de organisatie worden gebruikt, informatie-uitwisseling mogelijk wordt, en waarbij tevens toepassingsmogelijkheden op het gebied van het gebruik van internet, digitale archivering en thuiswerk meegenomen worden.
5.3 Het College is van oordeel dat uit de stukken en de door appellante aan verweerder gegeven toelichting niet duidelijk wordt welke technologische vernieuwing zij precies wil invoeren. Zonder dat appellante exacte technische specificaties behoeft te geven, moet wel duidelijk zijn om welke reeds op de markt aanwezige technologie het gaat, om uit te kunnen maken of daadwerkelijk sprake is van technologische ontwikkeling in de zin van de regeling.
Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat een haalbaarheidsproject in de zin van de regeling is gericht op de ondernemer die in principe al een keuze heeft gemaakt voor een bepaalde technologische vernieuwing, doch eerst wil laten onderzoeken of die vernieuwing verantwoord is. Terecht heeft verweerder geconcludeerd dat het project van appellante, zoals zij dat heeft beschreven en toegelicht, niet een dergelijk gemaakte keuze bevat. Derhalve is het verzoek om subsidie terecht afgewezen.
5.4 Dit leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5.5 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2006.
w.g. J.A. Hagen w.g. L. van Duuren