5. De beoordeling van de geschillen
5.1 Het College verwerpt het betoog van appellante dat zij erop mocht vertrouwen dat de oud-voor-nieuw regeling van Verordening (EEG) nr. 1101/89, die op 28 april 1999 afliep, niet door een nieuwe verordening met gelijksoortige verplichtingen zou worden opgevolgd. Het College verwijst hiervoor naar paragraaf 5.1 van zijn uitspraak van 25 februari 2005 (AWB 03/1179, www.rechtspraak.nl, LJN: AT1003).
5.2 Hetzelfde geldt voor het betoog van appellante dat zij mocht verwachten dat de oud-voor-nieuw verhouding voor droge ladingschepen, die in april 1999 1:1 bedroeg en in april 2003 tot 0:1 is teruggebracht, per 29 april van de tussenliggende jaren met ¼ zou zijn verminderd. Het College verwijst in dit verband naar paragraaf 5.2 van genoemde uitspraak en naar paragraaf 5.1 van zijn uitspraak van 3 maart 2006 (AWB 04/682, www.rechtspraak.nl, LJN: AV4561).
5.3 Het vorenstaande brengt mee dat de inhoudelijke bezwaren van appellante tegen de oplegging van oud-voor-nieuw verplichtingen ongegrond zijn. De bestreden besluiten van 23 maart 2005 (in zaak AWB 05/292) en 24 maart 2005 (in zaak AWB 05/293) en de afzonderlijke besluiten van 24 maart 2005 in alle overige zaken, waarbij de verplichtingen nader zijn vastgesteld, kunnen in stand blijven. De beroepen, die ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden geacht mede te zijn gericht tegen de nadere besluiten van 24 maart 2005, zijn in zoverre ongegrond.
Wel heeft appellante terecht aangevoerd dat verweerder bij de bestreden besluiten van 23 maart 2005 en 24 maart 2005, alsook bij de nadere besluiten van 24 maart 2005 heeft verzuimd op de door haar in de bezwaarprocedure ingediende verzoeken om schadevergoeding te beslissen. Dat appellante schade heeft geleden wegens de aanvankelijk onjuist berekende oud-voor-nieuw verplichtingen is niet bij voorbaat ondenkbaar. In zoverre zijn de beroepen gegrond en moeten de bestreden besluiten van 23 maart 2005 en 24 maart 2005, alsmede de nadere besluiten van 24 maart 2005 worden vernietigd.
Uit de nadere besluiten van 24 maart 2005 blijkt dat verweerder de bestreden besluiten in de zaken AWB 03/1466, AWB 04/703, AWB 04/704, AWB 04/724, AWB 04/725, AWB 04/741 en AWB 04/742, voorzover het de hoogte van de verschuldigde oud-voor-nieuw bijdragen betreft, niet onverkort handhaaft. De beroepen tegen deze besluiten moeten dus gegrond worden verklaard en deze besluiten moeten, voorzover het de berekening van de oud-voor-nieuw verplichtingen betreft, worden vernietigd. Gelet op de in stand gebleven nadere besluiten van 24 maart 2005 in deze zaken behoeft verweerder niet opnieuw op de bezwaren te beslissen, behalve ten aanzien van de verzochte schadevergoeding.
5.4 Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 3.220,--
(9 x 1 punt voor het indienen van de negen afzonderlijke beroepschriften plus 1 punt voor het verschijnen ter zitting ter behandeling van deze beroepen, met wegingsfactor 1 in verband met een gemiddeld gewicht, ad € 322,-- per punt).