ECLI:NL:CBB:2006:AW5742
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- J.A. Hagen
- M.A. van der Ham
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake inschrijving in het register van wisselkantoren
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van A B.V. en B tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 januari 2005, waarin hun verzoek om inschrijving in het register van wisselkantoren werd afgewezen door De Nederlandsche Bank N.V. (DNB). De rechtbank had geoordeeld dat de aanvraag van appellante sub 1, A B.V., moest worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van een eerder onherroepelijk besluit. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een eerdere afwijzing van de inschrijving in het register, die was gebaseerd op de betrouwbaarheid van de bestuurder van appellante sub 1 en de bedrijfsvoering van de onderneming. De rechtbank oordeelde dat DNB in redelijkheid had kunnen besluiten om niet terug te komen op haar eerdere besluit, ondanks de vrijspraak van appellant sub 2 in een strafzaak in België.
De appellanten voerden in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vrijspraak van appellant sub 2 geen reden was om terug te komen op het eerdere besluit van DNB. Zij stelden dat de rechtbank zich ten onrechte had beperkt tot een marginale toetsing van het verzoek om inschrijving en dat DNB de feiten en omstandigheden die ten grondslag lagen aan de vrijspraak niet had mogen betrekken in haar beoordeling. De rechtbank had volgens hen ook niet voldoende rekening gehouden met het beginsel van onschuld en de gevolgen van de vrijspraak voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van appellant sub 2.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de grieven van appellanten niet ontvankelijk waren, omdat zij in hoger beroep niet waren opgekomen tegen het negatieve oordeel van DNB over de bedrijfsvoering en administratieve organisatie van appellante sub 1. Het College concludeerde dat het hoger beroep niet kon leiden tot de gewenste inschrijving in het register, omdat de afwijzing van DNB op meerdere gronden was gebaseerd, waarvan de betrouwbaarheid van de bestuurder en de bedrijfsvoering er twee waren. Het College verklaarde het hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk.