ECLI:NL:CBB:2006:AW5687

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/254
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunning speelautomatenhal

In deze zaak heeft Lanaut Automaten B.V. een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen de burgemeester van Culemborg, die een vergunning voor het exploiteren van een speelautomatenhal had verleend aan Amutron B.V. De vergunning was oorspronkelijk verleend op 11 december 2003 en verlengd op 23 juni 2005. Lanaut Automaten B.V. maakte bezwaar tegen deze verlenging en diende op 20 maart 2006 een verzoek om voorlopige voorziening in, omdat de exploitatie op 1 april 2006 zou beginnen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 29 maart 2006, waarbij de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toelichtten.

De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie en de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, het verzoek om schorsing van het besluit van 23 juni 2005 werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van 23 juni 2005 een op zichzelf staand besluit was en geen onderdeel uitmaakte van het besluit van 18 oktober 2005, waartegen beroep was ingesteld. Bovendien was het bezwaar van Lanaut Automaten B.V. tegen het besluit van 23 juni 2005 te laat ingediend, waardoor het niet-ontvankelijk werd verklaard.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Borman, met mr. I.C. Hof als griffier, op 29 maart 2006.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken)
AWB 06/254 29 maart 2006
29020 Wet op de kansspelen
Vergunning speelautomatenhal
Uitspraak in de zaak van:
Lanaut Automaten B.V., te ‘s-Hertogenbosch, verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. A.H.M. Smits, advocaat te Rosmalen,
tegen
de burgemeester van Culemborg, verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat te Rotterdam
waaraan voorts als partij deelneemt:
Amutron B.V. te Waalwijk,
gemachtigde mr. J.L. Vissers, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 11 december 2003 heeft verweerder aan Amutron B.V. tot en met 1 januari 2005 vergunning verleend voor het exploiteren van een speelautomatenhal in het pand adres te plaats.
Bij brief van 13 januari 2004 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 23 juni 2005 heeft verweerder de vergunning aan Amutron B.V. verlengd met ingang van 1 januari 2005.
Bij besluit van 18 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaar van 13 januari 2004 (gedeeltelijk) ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 27 november 2005, bij het College binnengekomen op 28 november 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 januari 2006 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juni 2005.
Bij brief van 20 maart 2006 heeft verzoekster bij de voorzieningenrechter van het College een verzoek om voorlopige voorziening ingediend in verband met de beoogde start van de exploitatie van de speelautomatenhal op 1 april 2006.
Bij brieven van 22 maart 2006 en 23 maart 2006 heeft verzoekster desgevraagd het verzoek nader onderbouwd.
De voorzieningenrechter van het College heeft het verzoek behandeld ter zitting van 29 maart 2006, alwaar de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in samenhang gelezen met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Uit de stukken blijkt dat het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot schorsing van het besluit van verweerder van 23 juni 2005, waarbij de vergunning aan Amutron B.V. is verlengd met ingang van 1 januari 2005.
2.3 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter maakt, anders dan verzoekster meent, het besluit van 23 juni 2005 geen deel uit van het besluit van 18 oktober 2005 waartegen het bij het College aanhangige beroep is gericht en kan evenmin met toepassing van 6:19 Awb dit beroep geacht worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 23 juni 2005. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat het besluit van 23 juni 2005 niet strekt tot wijziging van een eerder besluit, maar een op zichzelf staand besluit is, dat ziet op een ander tijdvak dan het besluit van 18 oktober 2005. De inhoud van het besluit van 23 juni 2005 wijkt ook overigens - op het punt van het tweede voorschrift dat wordt gesteld - af van het eerdere besluit, zodat ook in dit opzicht sprake is van een nieuw besluit.
Naar voorlopig oordeel is derhalve ten aanzien van het besluit waarvan schorsing wordt verzocht geen beroep aanhangig bij het College.
2.4 Verzoekster heeft op 17 januari 2006 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juni 2005. Partijen verschillen niet van mening over de vraag of het besluit van 23 juni 2005 is bekendgemaakt op de door artikel 3:41 Awb voorgeschreven wijze. Het besluit is bekendgemaakt op 23 juni 2005, zodat geconcludeerd moet worden dat het bezwaar ruim buiten de termijn van zes weken is ingediend.
Verzoekster is van mening dat de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar is te achten.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is evenwel geen sprake van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoekster in verzuim is geweest. Anders dan verzoekster meent, is artikel 3:43, eerste lid, Awb niet geschonden, omdat ter voorbereiding van het besluit van 23 juni 2005 niet een procedure is gevolgd waarbij verzoekster haar zienswijze naar voren heeft gebracht. Voorts is van belang dat in de aan verzoekster gerichte beslissing van 18 oktober 2005 is gemeld dat een beslissing is genomen tot verlenging van de vergunning, zodat zij in ieder geval op dat moment op de hoogte was van het bestaan van het nieuwe besluit. Desgevraagd heeft verzoekster aangegeven dat geen reden bekend is waarom zij naar aanleiding van die melding geen actie heeft ondernomen. Verzoekster heeft vervolgens eerst op 17 januari 2006 bezwaar gemaakt.
Gelet op het vorenstaande is naar voorlopig oordeel geen sprake van een ontvankelijk te achten bezwaar tegen het besluit van 23 juni 2005.
Onder deze omstandigheden is voor het treffen van een voorlopige voorziening geen plaats.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb zijn geen termen aanwezig.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2006.
w.g. C.J. Borman w.g. I.C. Hof