ECLI:NL:CBB:2006:AW5375

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/73
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen na controle van perceelstatus

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin werd besloten tot terugvordering van eerder verleende subsidies voor akkerbouwgewassen. De subsidies waren verleend op basis van aanvragen voor de jaren 2000 en 2001, maar na controle bleek dat het opgegeven perceel niet voldeed aan de definitie van akkerland. De controle vond plaats op 20 november 2002 en leidde tot de conclusie dat het perceel, dat door appellant was opgegeven voor subsidie, niet aan de vereisten voldeed. Dit leidde tot een eerdere uitspraak van het College op 3 november 2004, waarin het beroep van appellant tegen de weigering van subsidie ongegrond werd verklaard.

Appellant had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 17 mei 2004, waarin de subsidies van respectievelijk € 683,80 en € 2.307,69 werden teruggevorderd. In het bestreden besluit verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond, met de onderbouwing dat het opgegeven perceel niet aan de definitie van akkerland voldeed. Appellant voerde aan dat hij te goeder trouw had gehandeld en dat hij nooit de intentie had gehad om onjuiste gegevens te verstrekken. Hij stelde dat het perceel in het verleden als grasland was gebruikt, maar het College oordeelde dat de controle en de satellietbeelden bevestigden dat het perceel niet aan de vereisten voldeed.

Het College concludeerde dat de terugvordering van de subsidie terecht was, aangezien er geen fouten van de verweerder waren die niet voor rekening van appellant kwamen. De goede trouw van appellant en zijn zorgvuldige invulling van de aanvraag boden geen grond om van de communautaire verplichtingen af te wijken. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan de zijde van appellant toegewezen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/73 5 april 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: drs. J.J.M. Schipper, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 27 januari 2005, bij verweerder binnengekomen op 28 januari 2005, en door het College ontvangen op 31 januari 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 december 2004.
Verweerder heeft in dit besluit beslist op het bezwaar van appellant tegen besluiten, waarbij de eerder aan appellant krachtens de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: Regeling) verleende subsidie voor de jaren 2000 en 2001 is teruggevorderd.
Bij brief van 14 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft bij schrijven van 9 februari 2006 nadere stukken ingediend.
Op 22 februari 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar appellant en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen. Voor verweerder was voorts drs. M. Honig, werkzaam bij GeoRas, aanwezig.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (Pb EG L 160, blz. 1) is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 7
Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was. (…) "
Ingevolge artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (Pb EG L 280, blz. 43) geldt voor het begrip "blijvend grasland" als bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 de in de bijlage I opgenomen definitie. Deze definitie luidt als volgt:
"1. Blijvend grasland
Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft. "
In Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunmaatregelen (Pb EG L 391, blz. 36) zoals nadien gewijzigd, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 9
1. (…)
2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. (…) Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte. "
Artikel 14
1. In geval van onverschuldigde betaling is het betrokken bedrijfshoofd verplicht dat bedrag terug te betalen (…). "
In de Regeling is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
l. akkerland:
a) geheel van tot een bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, grond voor blijvende teelten, bosgrond of grond voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was, en
b) grond die uiterlijk op 31 december 1991 overeenkomstig de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland uit productie is geweest met uitzondering van grond die overeenkomstig artikel 4 is vervangen door andere gronden;
Artikel 4
1. (…)
3. De producent kan percelen akkerland als bedoeld in het eerste lid vervangen door andere gronden indien:
a. de perceelsindeling of de verkaveling van het bedrijf van overheidswege wordt gewijzigd of op grond van de Plantenziektenwet beperkingen worden gesteld aan het telen van akkerbouwgewassen op het bedrijf;
b. de oppervlakte van de vervangende gronden niet groter is dan die van de te vervangen percelen akkerland;
c. voor zover van toepassing, de eigenaar, beperkt gebruiksgerechtigde, verpachter dan wel pachter van de te vervangen percelen akkerland heeft ingestemd met het vervangen van deze percelen;
d. en voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen schriftelijk toestemming is verkregen van LASER.
Een schriftelijke aanvraag voor de hiervoor bedoelde toestemming wordt uiterlijk op 1 maart voorafgaand aan het betrokken verkoopseizoen door LASER ontvangen.
4. (…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft bij zijn aanvraag oppervlakten voor de jaren 2000 en 2001 onder meer het maïsperceel met volgnummer 1, met een oppervlakte van 1,75 ha, opgegeven en daarvoor akkerbouwsteun ontvangen.
- Bij controle door middel van teledetectie op 20 november 2002 is verweerder gebleken dat het perceel 1 niet aan de definitie van akkerland voldoet.
- Op grond van deze bevinding is de aanvraag van appellant voor het jaar 2002 afgewezen. De daartegen door appellant aangewende rechtsmiddelen hebben geleid tot een uitspraak van het College van 3 november 2004, www.rechtspraak.nl, LJN AR5343, waarin het beroep tegen de handhaving van de weigering subsidie te verlenen ongegrond is verklaard.
- Bij afzonderlijke besluiten van 17 mei 2004 heeft verweerder de voor de jaren 2000 en 2001 verleende subsidies ten bedrage van € 683,80 en € 2.307,69 teruggevorderd, nu uit de hierboven genoemde controle tevens kan worden geconcludeerd dat voor deze jaren ten onrechte subsidie is verleend. In die jaren is immers hetzelfde, niet-premiewaardige perceel 1 opgegeven.
- Tegen deze besluiten heeft appellant bij brief van 16 juni 2004 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
Het in de "aanvragen oppervlakten" opgegeven perceel 1 voldoet blijkens de controle van Georas niet aan de definitie akkerland. De door appellant tegen die bevinding aangevoerde bezwaren kunnen blijkens de uitspraak van het College van 3 november 2004 niet slagen. Dit betekent dat ten onrechte op grond van de Europese regelgeving subsidie is toegekend. Uit de toepasselijke (communautaire) regelgeving vloeit tevens voort, dat de ten onrechte betaalde subsidie moet worden teruggevorderd. Nu niet is gebleken dat sprake is van fouten die niet voor rekening en risico van appellant dienen te komen, heeft verweerder niet anders kunnen besluiten dan de eerder aan appellant uitgekeerde subsidiebedragen terug te vorderen. Dat appellant altijd te goeder trouw heeft gehandeld en de bedrijfskaarten naar waarheid heeft ingevuld, kan aan het voorgaande niet afdoen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft in beroep naar voren gebracht dat hij nimmer de intentie heeft gehad om onjuiste gegevens te verstrekken of om op onrechtmatige wijze steun te verkrijgen en dat zijn goede trouw ook nimmer in twijfel is getrokken. Daarnaast heeft appellant de bedrijfskaarten altijd precies ingevuld, zodat vanaf het begin bekend was dat op het bewuste perceel maïs is verbouwd.
Ter zitting heeft appellant heeft appellant hieraan nog toegevoegd, dat het perceel 1 grasland was, totdat hij het in 1994 in gebruik heeft genomen.
5. De beoordeling van het geschil
Het College stelt voorop dat, indien moet worden vastgesteld dat het onderhavige perceel 1 niet subsidiewaardig is, verweerder op grond van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 gehouden is om de reeds verleende subsidie terug te vorderen. De verplichting tot terugvordering lijdt slechts uitzondering indien sprake is van een fout van verweerder die voor appellante redelijkerwijze niet als zodanig herkenbaar was.
In de uitspraak van 3 november 2004 heeft het College reeds geoordeeld dat verweerder zich ten aanzien van het thans in geding zijnde perceel 1 terecht op het standpunt heeft gesteld, dat dit niet subsidiewaardig is. Aan dat oordeel is onder meer ten grondslag gelegd dat uit de verklaringen van appellant ter zitting – zoals hij deze thans heeft herhaald – blijkt dat hij het perceel 1 pas in 1994 met maïs is gaan verbouwen, nadat hij een tot die tijd met maïs bebouwd gepacht perceel elders wegens beëindiging van de pacht niet meer kon gebruiken. Appellant heeft voorts verklaard dat het onderhavige perceel in de jaren tussen 1984 en 1994 als grasland in gebruik is geweest. Gelet hierop en uitgaande van de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de satellietbeelden en de daaraan door Georas gegeven uitleg, moet worden geconcludeerd dat het perceel niet aan de definitie van akkerland voldoet en dat derhalve ten onrechte voor dat perceel subsidie is verleend.
Naar het oordeel van het College zijn er in onderhavig geval geen redenen waarom verweerder van zijn verplichting om de ten onrechte uitgekeerde subsidie terug te vorderen kan afzien. De goede trouw van appellant alsmede zijn gewetensvolle en zorgvuldige wijze van invullen van de aanvraag – daaraan wordt niet getwijfeld – bieden geen gronden om van de communautaire verplichting, neergelegd in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 3887/92, af te wijken. Hieruit volgt dat verweerder terecht heeft besloten om de voor de jaren 2000 en 2001 verleende subsidie terug te vorden.
Gelet op het voorgaande moet de conclusie zijn dat het beroep ongegrond is. Het College ziet geen termen voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 april 2006.
w.g. F. Stuurop w.g. J.M.W. van de Sande