5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerders besluit om geen subsidie toe te kennen voor het jaar 2004 berust op de conclusie dat uit de satellietbeelden en de interpretatie daarvan door Georas blijkt dat perceel 13 niet aan de definitie akkerland voldoet.
5.1.1 Zoals het College eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 30 september 2005 (www.rechtspraak.nl, LJN AU4088) vergt de interpretatie van satellietbeelden een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen. Dit laat evenwel onverlet dat de aanvrager de premiewaardigheid van een perceel alsnog aannemelijk kan maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het desbetreffende perceel gedurende de referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel worden geleverd. Uitgangspunt is ten slotte de verantwoordelijkheid van de aanvrager om te onderbouwen dat hij voor de door hem aangevraagde subsidie in aanmerking komt. Het is daarom niet aan verweerder om overtuigend te bewijzen dat een perceel niet premiewaardig is, maar aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat een voor subsidie opgegeven perceel premiewaardig is, zodat van hem bewijs ter zake mag worden gevraagd.
5.1.2 Blijkens de toelichting op de beelden van drs. Honig ter zitting, zijn de kleuren op de satellietbeelden, die ook in het midden van het jaar zijn genomen, niet verenigbaar met de stelling van appellante dat wisselteelt heeft plaatsgevonden op perceel 13. Het door appellante overgelegde bewijs, de schriftelijke verklaring van de verpachter en de lanbouwtellinggegevens, kunnen het College niet overtuigen van de onjuistheid van de conclusies van Georas. De verklaring van de verpachter is pas zeer onlangs opgesteld en spreekt slechts in algemene bewoordingen van gebruik als akkerland in "één der jaren 1987 t/m 1991", zonder nadere perceelsgebonden details. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid ervan. De gegevens van de landbouwtelling zijn niet te herleiden tot het perceel 13. Appellante is er dan ook niet in geslaagd voldoende aannemelijk te maken dat perceel 13 gedurende de referentieperiode voldeed aan de definitie akkerland. De desbetreffende beroepsgronden treffen geen doel.
5.2 Het beroep van appellante op opgewekt vertrouwen door het eerder goedkeuren van de aanvragen kan evenmin slagen. Naar vaste rechtspraak van het College staat de omstandigheid dat verweerder in voorgaande jaren aanvragen minder fijnmazig heeft gecontroleerd er niet aan in de weg dat een latere aanvraag wordt getoetst aan meer gedetailleerde controlegegevens, zoals satellietopnamen. Aan de hand daarvan kan verweerder terugkomen op zijn in eerdere jaren getrokken conclusie dat een perceel voldoet aan de definitie akkerland.
5.3 Ten aanzien van het betoog van appellante, dat van haar in redelijkheid geen bewijs meer kan worden verlangd na meer dan 14 jaar, overweegt het College dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om, vóórdat hij een perceel als akkerland in gebruik neemt en voor subsidie in aanmerking wil brengen, zich ervan te vergewissen dat het perceel voldoet aan de definitie akkerland. Indien een aanvrager een aanvraag indient voor percelen waarvan hij niet aannemelijk kan maken dat deze aan de voorwaarden voldoen, komt dat voor zijn rekening en risico. Het College acht het denkbaar dat een aanvrager, die gedurende de jaren 1987 tot en met 1991 niet als eigenaar, pachter of anderszins bij het gebruik van een perceel betrokken was en die zich aanwijsbaar omtrent het gebruik van een perceel in de bewuste periode heeft geïnformeerd en in dat kader vóór de indiening van zijn aanvraag schriftelijke bescheiden verkregen heeft waaruit in redelijkheid de conclusie kan worden getrokken dat het perceel aan de voorwaarden voor steunverlening voldoet, aan weigering van de aanvraag kan ontkomen. Daarvan is in onderhavig geval echter geen sprake, zodat het beroep in zoverre faalt.
5.4 Tot slot kan de omstandigheid dat appellante door onderhavig besluit in financiële problemen zal komen niet baten, nu het communautaire stelsel die omstandigheid niet erkent als grondslag om in strijd met de eisen voor premiewaardigheid alsnog subsidie toe te kennen. De stellingen van appellante inzake het terugdringen van het begrotingstekort van verweerder of de Europese Unie laat het College als niet nader onderbouwd verder buiten beschouwing.
5.5 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet het College geen termen.