ECLI:NL:CBB:2006:AW3065

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/943
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak tegen accountant over promotionele activiteiten en verantwoordelijkheden

In deze tuchtzaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, staat de verantwoordelijkheid van een accountant centraal in het kader van promotionele activiteiten. De zaak betreft een klacht van het bestuur van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA) tegen een accountant die werkzaam was bij een accountantskantoor. De klacht is ingediend naar aanleiding van een beslissing van de raad van tucht, die op 21 september 2004 een klacht ongegrond verklaarde. De accountant, betrokkene, had een offerte uitgebracht aan een ondernemer, nadat deze door een derde partij, Accountantskiezer Nederland B.V., telefonisch was benaderd. De raad van tucht oordeelde dat betrokkene niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de wijze waarop de ondernemer was benaderd, omdat hij niet op de hoogte was van de promotionele activiteiten van Accountantskiezer.

Het College heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. Het oordeelt dat de accountant, door enkel de offerte af te handelen, geen promotionele activiteiten heeft verricht die in strijd zijn met de goede smaak, zoals bedoeld in de Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten (GBAA). De accountant was niet op de hoogte van de 'cold-calling' die door Accountantskiezer werd toegepast en kan daarom niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de handelingen van zijn werkgever. Het College concludeert dat de raad van tucht terecht heeft geoordeeld dat er geen tuchtrechtelijk verwijt aan de accountant kan worden gemaakt en verwerpt het beroep van de NOvAA.

De uitspraak benadrukt de grenzen van de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van accountants in dienstbetrekking en de noodzaak voor duidelijke kennis van de activiteiten van derden waarmee zij samenwerken. De beslissing van het College is gebaseerd op de artikelen 76 en 77 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten en de relevante bepalingen van de GBAA.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/943 30 maart 2006
20110 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
het bestuur van de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA), te 's-Gravenhage,
appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: raad van tucht), gewezen op 21 september 2004,
gemachtigde: drs. H. Pisart RA/AA, werkzaam bij het bureau van de NovAA.
1. De procedure
Bij beslissing van 21 september 2004, bij brief van dezelfde datum aan de desbetreffende partijen toezonden, heeft de raad van tucht uitspraak gedaan op een klacht, die het accountantskantoor A te X (hierna: klager) bij brief van 13 februari 2004 heeft ingediend tegen B AA, toentertijd werkzaam bij C Accountants te Y (hierna: betrokkene).
Op 19 november 2004 heeft het College een beroepschrift ontvangen, waarbij appellant beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de raad van tucht.
Bij brief van 25 november 2004 heeft de raad van tucht stukken als bedoeld in artikel 69 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA) doen toekomen aan het College.
Bij brief van 21 december 2004 heeft betrokkene een reactie gegeven op het beroepschrift.
Bij brief van 6 januari 2005 heeft appellant enige stukken overgelegd.
Op 5 januari 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen betrokkene, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.M. Rottier, advocaat te 's-Hertogenbosch.
2. De vaststaande feiten
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten verwijst het College naar de aangevallen uitspraak. De door de raad van tucht weergegeven feiten zijn niet door partijen betwist en vormen dan ook voor het College het uitgangspunt van zijn beoordeling.
3. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht van klager tegen betrokkene ongegrond verklaard.
Ter zake van de formulering van de klacht van de raad van tucht, de beoordeling daarvan en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
4. Toepasselijke regelgeving
De Gedrags- en Beroepsregels Accountants-Administratieconsulenten (hierna: GBAA), luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 20
Het optreden in dienstbetrekking tast de eigen vaktechnische verantwoordelijkheid van de Accountant-Administratieconsulent niet aan.
Artikel 30
1. De Accountant-Administratieconsulent verricht geen promotionele activiteiten die in strijd zijn met de wet, de waarheid of de goede smaak.
(…)"
De door de NOvAA gegeven toelichting bij artikel 30 vermeldt dat promotionele activiteiten alle vormen van adverteren, reclame, (ongevraagde) dienstaanbieding en klantenwerving omvatten. Promotionele activiteiten die op opdringerige wijze worden verricht, zoals dat bijvoorbeeld het geval zou zijn bij "cold calling", het ongevraagd telefonisch (laten) benaderen van niet-cliënten, worden met dit artikel in strijd geacht.
De Nadere voorschriften voor Accountant-Administratieconsulenten die optreden als openbaar accountant in dienstbetrekking tot een rechtspersoon/lid van de VLB (Vereniging van Accountants- en Belastingadviesbureaus) (hierna: Voorschriften VLB-lid) luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 6
De Accountant-Administratieconsulent die ten behoeve van het VLB-lid optreedt, is zelf tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor door hem in naam van het VLB-lid verrichte handelingen."
De door de NOvAA gegeven toelichting bij deze bepaling vermeldt onder meer het volgende:
"De voorwaarde genoemd in artikel 6 vloeit voort uit artikel 20 GBAA: (…)
De Accountant-Administratieconsulent in dienstbetrekking tot een VLB-lid zal zich er niet op kunnen beroepen dat een bepaalde handeling, bijvoorbeeld het verstrekken van een verklaring, in juridisch opzicht niet door hem maar door de rechtspersoon/lid VLB is verricht."
5. De middelen van het beroep
Appellant heeft tegen de bestreden tuchtbeslissing het navolgende aangevoerd.
De raad van tucht heeft overwogen dat betrokkene als uitvoerend accountant in loondienst niet betrokken is geweest bij het beslissingsproces omtrent het aangaan van de overeenkomst met Accountantskiezer Nederland B.V. (hierna: Accountantskiezer) en hij tevens van de finesses daarvan, namelijk "cold-calling" als wervingsinstrument, niet op de hoogte is geweest. De raad van tucht is van mening dat het als gevolg hiervan te ver voert om betrokkenes tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid in dezen af te leiden uit artikel 6 van de Voorschriften VLB-lid.
Appellant acht deze overweging van de raad van tucht onjuist. Artikel 20 GBAA legt vast dat de Accountant-Administratieconsulent die optreedt in dienstbetrekking een eigen verantwoordelijkheid heeft om te voldoen aan alle vaktechnische vereisten, met inbegrip van de voorschriften van de GBAA. Betrokkene heeft als gevolg van artikel 20 GBAA zelf de verplichting om zich bij het werven van klanten te houden aan de voorwaarden die de GBAA hiervoor stellen dan wel ervoor te waken dat zijn werkgever zich niet bedient van wervingsmethoden die strijdig zijn met hetgeen wordt gesteld door de GBAA. Het feit dat betrokkene in dienstbetrekking van C optreedt kan zijn aansprakelijkheid niet uitsluiten.
Betrokkene is in dienst van een VLB-kantoor. Op grond van artikel 6 Voorschriften VLB-lid is betrokkene tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor door hem in naam van C verrichte handelingen, in casu het telefonisch (laten) benaderen van niet-klanten met het doel een offerte uit te brengen. Betrokkene heeft de ondernemer zelf telefonisch benaderd en hem vervolgens een offerte doen toekomen.
6. De beoordeling
6.1 Het College gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden die voor het College op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn komen vast te staan.
Het bestuur van C heeft een overeenkomst gesloten met Accountantskiezer. Deze overeenkomst houdt in dat C tegen betaling van een vergoeding een vermelding krijgt op de website www.accountantskiezer.nl. Door bemiddeling van Accountantskiezer kan een bezoeker van deze website een offerte ontvangen van een bij Accountantskiezer aangesloten accountantskantoor dat bij het bedrijf van de ondernemer zou passen.
In de overeenkomst met C wordt er ook melding van gemaakt dat Accountantskiezer ondernemers zelf telefonisch kan benaderen om hen in de gelegenheid te stellen om door bemiddeling van Accountantskiezer een offerte van een passend accountantskantoor op te vragen.
In het geval dat tot deze klacht heeft geleid heeft Accountantskiezer de betreffende ondernemer zonder dat deze daarom had verzocht telefonisch benaderd. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft Accountantskiezer betrokkene als contactpersoon bij C per e-mailbericht van 29 januari 2004 verzocht om ten behoeve van deze ondernemer een offerte uit te brengen.
Betrokkene heeft de gevraagde offerte opgesteld en deze gezonden aan Accountantskiezer.
Op 2 februari 2004 heeft betrokkene van Accountantskiezer het bericht ontvangen dat hij de desbetreffende ondernemer na enkele dagen zelf kon benaderen om zijn reactie op de offerte te vernemen.
Op 9 februari 2004 heeft betrokkene telefonisch contact opgenomen met de desbetreffende ondernemer en van hem vernomen dat hij de offerte nog niet had ontvangen. Vervolgens heeft betrokkene de ondernemer rechtstreeks zijn offerte gemaild.
Het College neemt voorts als vaststaand aan dat betrokkene er bij dit alles niet mee bekend was dat Accountantskiezer zich (mede) bediende van zogenoemd "cold-calling" als wervingsinstrument en dat hij er evenmin van op de hoogte was dat de ondernemer aan wie hij in het onderhavige geval een offerte heeft uitgebracht op dergelijke wijze door Accountantskiezer was benaderd. Het College gaat er voorts van uit dat betrokkene ook geen weet had van de inhoud van de overeenkomst tussen C en Accountantskiezer. De hiertoe strekkende stellingen van betrokkene zijn door appellant niet betwist.
6.2 Het middel van beroep is gericht tegen het oordeel van de raad van tucht dat betrokkene in dezen geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Het College overweegt hierover het volgende.
In artikel 30, eerste lid, GBAA is bepaald dat de Accountant-Administratieconsulent geen promotionele activiteiten verricht die in strijd zijn met de wet, de waarheid of goede smaak. In het onderhavige geval is, gelet op de vaststaande feiten en omstandigheden, aan de orde of de aan betrokkene verweten handelingen zijn aan te merken als promotionele activiteiten in strijd met de goede smaak.
Betrokkene heeft niet meer gedaan dan het verzoek om een offerte van C af te handelen, terwijl hij niet wist dat dit verzoek het resultaat was van "cold-calling".
Het College is dan ook van oordeel dat betrokkene door het opbellen van de ondernemer op 9 februari 2004 en het toesturen van de offerte van C geen promotionele activiteiten heeft verricht in strijd met de goede smaak als bedoeld in artikel 30, eerste lid, GBAA.
Het zonder daarvan op de hoogte te zijn gebruik maken van het resultaat van tuchtrechtelijk ongeoorloofde promotionele activiteiten verricht door een ander, kan immers niet op een lijn worden gesteld met het zelf verrichten van die ongeoorloofde promotionele activiteiten. Evenmin kan het handelen van betrokkene worden gelijkgesteld aan het doen verrichten van zodanige activiteiten.
De vraag of betrokkene van de bedoelde promotionele activiteiten van Accountantskiezer op de hoogte had behoren te zijn, behoeft in deze zaak niet te worden beantwoord, aangezien de in artikel 30 GBAA verboden gedraging - het verrichten van promotionele activiteiten in strijd met de goede smaak - niet zover kan worden opgerekt dat daarvan ook ook kan worden gesproken indien deze vraag bevestigend zou worden beantwoord. Gezien de aard van de bijdrage van betrokkene bij de wijze van werving van potentiële cliënten van zijn kantoor en de inhoud van artikel 30, eerste lid, GBAA in dit verband is naar het oordeel van het College een 'behoren te weten' van de werkwijze van Accountantskiezer onvoldoende om tot een overtreding van de norm te kunnen komen.
6.3 Een tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van betrokkene voor het handelen van (het bestuur van) C dat de overeenkomst met Accountantskiezer is aangegaan, kan niet worden afgeleid uit artikel 20 GBAA of artikel 6 Voorschriften VLB-lid.
Artikel 20 GBAA en artikel 6 van de Voorschriften VLB-lid zijn immers niet gericht op een uitbreiding van de verantwoordelijkheid van de accountant in dienstbetrekking in die zin dat hem - buiten zijn eigen (vaktechnische) verantwoordelijkheid - tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van zijn werkgever kan worden toegerekend. Artikel 20 GBAA en artikel 6 van de Voorschriften VLB-lid geven aan dat een accountant die zelf tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld zich niet kan verontschuldigen door er op te wijzen dat hij is opgetreden in dienstbetrekking (artikel 20) dan wel namens het VLB-lid (artikel 6). Van een dergelijke mogelijke verontschuldiging is in dit geval geen sprake omdat het handelen van betrokkene, zoals uit het bij punt 6.2 overwogene volgt, niet in strijd was met artikel 30, eerste lid, GBAA.
Anders dan appellant heeft gesteld kan uit artikel 20 GBAA en artikel 6 van de Voorschriften VLB-lid niet worden afgeleid dat de accountant er ook voor moet waken dat zijn werkgever zich bedient van wervingsmethoden die strijdig zijn met hetgeen wordt gesteld door de GBAA en dat, zo de werkgever zich van zulke methoden bedient zonder dat de accountant daar weet van heeft, de accountant in dienst van deze werkgever daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Voor een dergelijke tuchtrechtelijke medeverantwoordelijkheid bieden voornoemde bepalingen geen grondslag.
Het College acht in dit verband van belang dat zich in dit geval geen lacune voordoet in de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheden, aangezien de overeenkomst met Accountantskiezer is aangegaan door het bestuur van C.
Uit het voorgaande volgt dat het middel van beroep faalt.
Het College concludeert dat de raad van tucht terecht tot de conclusie is gekomen dat betrokkene in dezen geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en dat het beroep van appellant dan ook moet worden verworpen.
De hierna genoemde beslissing berust op het bepaalde in de artikelen 76 en 77 van de Wet AA en de artikelen 20 en 30 GBAA.
7. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. J.A. Hagen en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2006.
w.g. M.A. van der Ham w.g. A. Graefe