6. De beoordeling
6.1 Het College gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden die voor het College op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn komen vast te staan.
Het bestuur van C heeft een overeenkomst gesloten met Accountantskiezer. Deze overeenkomst houdt in dat C tegen betaling van een vergoeding een vermelding krijgt op de website www.accountantskiezer.nl. Door bemiddeling van Accountantskiezer kan een bezoeker van deze website een offerte ontvangen van een bij Accountantskiezer aangesloten accountantskantoor dat bij het bedrijf van de ondernemer zou passen.
In de overeenkomst met C wordt er ook melding van gemaakt dat Accountantskiezer ondernemers zelf telefonisch kan benaderen om hen in de gelegenheid te stellen om door bemiddeling van Accountantskiezer een offerte van een passend accountantskantoor op te vragen.
In het geval dat tot deze klacht heeft geleid heeft Accountantskiezer de betreffende ondernemer zonder dat deze daarom had verzocht telefonisch benaderd. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft Accountantskiezer betrokkene als contactpersoon bij C per e-mailbericht van 29 januari 2004 verzocht om ten behoeve van deze ondernemer een offerte uit te brengen.
Betrokkene heeft de gevraagde offerte opgesteld en deze gezonden aan Accountantskiezer.
Op 2 februari 2004 heeft betrokkene van Accountantskiezer het bericht ontvangen dat hij de desbetreffende ondernemer na enkele dagen zelf kon benaderen om zijn reactie op de offerte te vernemen.
Op 9 februari 2004 heeft betrokkene telefonisch contact opgenomen met de desbetreffende ondernemer en van hem vernomen dat hij de offerte nog niet had ontvangen. Vervolgens heeft betrokkene de ondernemer rechtstreeks zijn offerte gemaild.
Het College neemt voorts als vaststaand aan dat betrokkene er bij dit alles niet mee bekend was dat Accountantskiezer zich (mede) bediende van zogenoemd "cold-calling" als wervingsinstrument en dat hij er evenmin van op de hoogte was dat de ondernemer aan wie hij in het onderhavige geval een offerte heeft uitgebracht op dergelijke wijze door Accountantskiezer was benaderd. Het College gaat er voorts van uit dat betrokkene ook geen weet had van de inhoud van de overeenkomst tussen C en Accountantskiezer. De hiertoe strekkende stellingen van betrokkene zijn door appellant niet betwist.
6.2 Het middel van beroep is gericht tegen het oordeel van de raad van tucht dat betrokkene in dezen geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Het College overweegt hierover het volgende.
In artikel 30, eerste lid, GBAA is bepaald dat de Accountant-Administratieconsulent geen promotionele activiteiten verricht die in strijd zijn met de wet, de waarheid of goede smaak. In het onderhavige geval is, gelet op de vaststaande feiten en omstandigheden, aan de orde of de aan betrokkene verweten handelingen zijn aan te merken als promotionele activiteiten in strijd met de goede smaak.
Betrokkene heeft niet meer gedaan dan het verzoek om een offerte van C af te handelen, terwijl hij niet wist dat dit verzoek het resultaat was van "cold-calling".
Het College is dan ook van oordeel dat betrokkene door het opbellen van de ondernemer op 9 februari 2004 en het toesturen van de offerte van C geen promotionele activiteiten heeft verricht in strijd met de goede smaak als bedoeld in artikel 30, eerste lid, GBAA.
Het zonder daarvan op de hoogte te zijn gebruik maken van het resultaat van tuchtrechtelijk ongeoorloofde promotionele activiteiten verricht door een ander, kan immers niet op een lijn worden gesteld met het zelf verrichten van die ongeoorloofde promotionele activiteiten. Evenmin kan het handelen van betrokkene worden gelijkgesteld aan het doen verrichten van zodanige activiteiten.
De vraag of betrokkene van de bedoelde promotionele activiteiten van Accountantskiezer op de hoogte had behoren te zijn, behoeft in deze zaak niet te worden beantwoord, aangezien de in artikel 30 GBAA verboden gedraging - het verrichten van promotionele activiteiten in strijd met de goede smaak - niet zover kan worden opgerekt dat daarvan ook ook kan worden gesproken indien deze vraag bevestigend zou worden beantwoord. Gezien de aard van de bijdrage van betrokkene bij de wijze van werving van potentiële cliënten van zijn kantoor en de inhoud van artikel 30, eerste lid, GBAA in dit verband is naar het oordeel van het College een 'behoren te weten' van de werkwijze van Accountantskiezer onvoldoende om tot een overtreding van de norm te kunnen komen.
6.3 Een tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van betrokkene voor het handelen van (het bestuur van) C dat de overeenkomst met Accountantskiezer is aangegaan, kan niet worden afgeleid uit artikel 20 GBAA of artikel 6 Voorschriften VLB-lid.
Artikel 20 GBAA en artikel 6 van de Voorschriften VLB-lid zijn immers niet gericht op een uitbreiding van de verantwoordelijkheid van de accountant in dienstbetrekking in die zin dat hem - buiten zijn eigen (vaktechnische) verantwoordelijkheid - tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van zijn werkgever kan worden toegerekend. Artikel 20 GBAA en artikel 6 van de Voorschriften VLB-lid geven aan dat een accountant die zelf tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld zich niet kan verontschuldigen door er op te wijzen dat hij is opgetreden in dienstbetrekking (artikel 20) dan wel namens het VLB-lid (artikel 6). Van een dergelijke mogelijke verontschuldiging is in dit geval geen sprake omdat het handelen van betrokkene, zoals uit het bij punt 6.2 overwogene volgt, niet in strijd was met artikel 30, eerste lid, GBAA.
Anders dan appellant heeft gesteld kan uit artikel 20 GBAA en artikel 6 van de Voorschriften VLB-lid niet worden afgeleid dat de accountant er ook voor moet waken dat zijn werkgever zich bedient van wervingsmethoden die strijdig zijn met hetgeen wordt gesteld door de GBAA en dat, zo de werkgever zich van zulke methoden bedient zonder dat de accountant daar weet van heeft, de accountant in dienst van deze werkgever daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Voor een dergelijke tuchtrechtelijke medeverantwoordelijkheid bieden voornoemde bepalingen geen grondslag.
Het College acht in dit verband van belang dat zich in dit geval geen lacune voordoet in de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheden, aangezien de overeenkomst met Accountantskiezer is aangegaan door het bestuur van C.
Uit het voorgaande volgt dat het middel van beroep faalt.
Het College concludeert dat de raad van tucht terecht tot de conclusie is gekomen dat betrokkene in dezen geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en dat het beroep van appellant dan ook moet worden verworpen.
De hierna genoemde beslissing berust op het bepaalde in de artikelen 76 en 77 van de Wet AA en de artikelen 20 en 30 GBAA.