5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt voorop dat appellante geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 12 februari 2004 betreffende de steunaanvraag 2002. Dat ontneemt appellante niet het recht om, als verweerder aan zijn bevindingen vervolgens de conclusie verbindt dat de toegekende premies over eerdere jaren moeten worden teruggevorderd, alsnog deze bevindingen ter discussie te stellen. In dit opzicht staat ieder besluit op zich. Derhalve komt appellante de vrijheid toe om te bewijzen, dat de percelen 6 en 7 en 4 en 5 uit, respectievelijk, de aanvragen 2000 en 2001 aan de voorwaarden voor toekenning van akkerbouwsteun voldoen.
5.2 Voorzover appellante meent dat satellietbeelden onvoldoende nauwkeurig zij om als basis te dienen voor besluitvorming omtrent de vraag of een perceel aan de definitie akkerland voldoet, volgt het College appellante hierin niet.
Zoals het College eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 30 september 2005 (AWB 04/374, www.rechtspraak.nl, LJN AU4088), vergt de interpretatie van satellietbeelden een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze de premiewaardigheid van het perceel alsnog aannemelijk maakt.
De aanvrager kan dit allereerst doen door gemotiveerd aan te voeren dat verweerder en/of GeoRas ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat de beelden onvoldoende grondslag bieden om een perceel premiewaardig te achten. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als aanwijsbaar beelden van een verkeerd perceel bestudeerd zijn of als de beelden verkeerd geïnterpreteerd zijn en wel degelijk uitwijzen dat sprake is geweest van een gebruik anders dan als bedoeld in artikel 7.
De aanvrager kan de premiewaardigheid van een perceel voorts aannemelijk maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het perceel in een of meer referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een stuk wordt overgelegd waaruit blijkt dat op het perceel in één van de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld, zeker als dit gebruik in overeenstemming met de beelden kan worden gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
5.3 Het College is van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de satellietbeelden van de litigieuze percelen verkeerd zijn geïnterpreteerd. De algemeen geformuleerde grieven tegen toepassing van teledetectie kunnen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet slagen. Daartegenover staat de door GeoRas ter zitting gegeven toelichting bij de gebruikte beelden, die uitwijst dat op basis van de beelden uit 1987 aan het oostelijk gedeelte van het hier in het geding zijnde perceel het voordeel van de twijfel is gegeven. Op alle andere beelden is door GeoRas steeds grasland vastgesteld. Het College ziet geen aanleiding voor de conclusie dat deze bevindingen van GeoRas op een onjuiste interpretatie van de beelden berusten. In dit verband is niet zonder belang dat namens appellante op de hoorzitting van 10 december 2003, waar GeoRas een toelichting heeft gegeven op de gebruikte beelden, is verklaard dat de satellietbeelden duidelijk zijn en dat daartegen niets is in te brengen.
5.4 Appellante heeft nagelaten perceelsgebonden tegenbewijs over te leggen waaruit blijkt dat er in de jaren 1987 tot en met 1991 wel degelijk sprake is geweest van een ander gebruik van het perceel dan als grasland. De beweerdelijk door voormalig eigenaar C gedane mededeling dat er in die jaren maïs werd geteeld is in dit verband onvoldoende. Dat het niet eenvoudig is om uit de referentiejaren alsnog bewijsmateriaal te presenteren begrijpt het College. Desniettemin mag van een aanvrager van steun verwacht worden dat hij zich, voor hij het perceel opgeeft voor steun, vergewist van de premiewaardigheid van dat perceel. Tegen deze achtergrond kan het appellante niet baten dat bij de voormalige eigenaar geen bewijsstukken meer aanwezig zijn.
5.5 Het betoog van appellante dat de aanvankelijk toekenning van akkerbouwpremie voor het bewuste perceel bij haar het vertrouwen heeft opgewekt dat het gehele perceel dus steunwaardig was, wijst het College van de hand. Aan toekenning van akkerbouwpremie ligt niet steeds een compleet onderzoek van alle van belang zijnde voorwaarden ten grondslag. Slechts een percentage van 5% van alle in een jaar ingediende aanvragen moet ingevolge het bepaalde in artikel 6, derde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 aan een controle ter plaatse onderworpen worden. Daarvan maakt bovendien een historisch teledetectieonderzoek niet altijd deel uit. Verweerder is in het onderhavige geval pas in november 2002 op de hoogte geraakt van het feit dat het betrokken perceel niet voldeed, nadat GeoRas een teledetectiecontrole had uitgevoerd.
5.6 Ter zitting heeft appellante verklaard dat zij een beroep wenst te doen op artikel 4 oud van de Regeling, omdat het bewuste perceel betrokken is geweest bij een ruilverkaveling. Het College merkt terzake allereerst op dat deze grief noch in de bezwaarprocedure noch in het beroepschrift naar voren is gebracht, weshalve daarop in het bestreden besluit niet kon worden ingegaan. Niettemin is duidelijk dat deze grief niet kan slagen, omdat door appellante zelf is aangegeven dat het hier om een vrijwillige ruilverkaveling, en dus niet om een van overheidswege opgelegde verkaveling, ging. Daarenboven dient, sinds de wijziging van de Regeling ingaande 20 januari 2000, een aanvrager die wenst te schuiven met de definitie akkerland omdat er sprake zou zijn van kwijtraken van steunwaardig land ingevolge overheidsingrijpen, ingevolge artikel 4 van de Regeling toestemming vooraf aan verweerder te vragen. Niet gebleken is dat appellante een dergelijk verzoek aan verweerder heeft gedaan.
5.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen.
Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding.