6. De beoordeling van het beroep
6.1 De vraag of het tuchtgerecht terecht tot het oordeel is gekomen dat de op perceel 18 geconstateerde vergroeiing van de ridderzuring het gevolg is van bespuiting met een groeimiddel, beantwoord het College bevestigend. Gezien de specifieke deskundigheid van Skal, alsmede de zijdens Skal ter zitting gegeven nadere toelichting op de tijdens de inspecties van perceel 18 gemaakte foto’s van de ridderzuring, staat het voor het College buiten redelijke twijfel dat appellante de ridderzuring pleksgewijs met een groeimiddel heeft bespoten. Hetgeen appellante hier tegenover heeft gesteld, leidt het College niet tot een ander oordeel.
Nu een groeimiddel als door appellante gebruikt niet voorkomt bij de in bijlagen I of II bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 genoemde producten, staat hiermee vast dat appellante op het betrokken perceel heeft gehandeld in afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.1, aanhef en onder 1, van de Certificatiegrondslagen, gelezen in samenhang met artikel 6 van evengenoemde Verordening.
De vraag of het Tuchtgerecht, gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen het Tuchtgerecht bewezen heeft verklaard, bevoegd was appellante ter zake van dit handelen een boete op te leggen beantwoordt het College evenwel ontkennend. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
6.2 De basis voor de bevoegdheid van een controle-instelling als de Stichting Skal tot het instellen van een tuchtgerecht dat zich bezighoudt met het nemen van beslissingen omtrent het opleggen van tuchtrechtelijke maatregelen is gelegen in artikel 13 van de Lkw. De bevoegdheid tot het opleggen van zodanige maatregelen is op grond van het eerste lid van dit artikel beperkt tot die gevallen waarin bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit gestelde regels zijn overtreden.
Uit het samenstel van de hiervoor in rubriek 2 aangehaalde bepalingen uit het Besluit en de daarop berustende Regeling vloeit vervolgens voort dat het door de Stichting Skal ingestelde Tuchtgerecht – voor zover hier van belang – bevoegd is tot het opleggen van tuchtrechtelijke maatregelen, ter zake van het gebruik van de term “biologisch” dan wel soortgelijke vermeldingen als bedoeld in artikel 3 van het Besluit, ten aanzien van het verhandelen van (of maken van reclame) voor producten, in die gevallen waarin niet is voldaan aan de bij of krachtens het Besluit gestelde regels.
Eén en ander strookt met het gestelde in de preambule van Verordening (EEG) 2092/91, waarin tot uitdrukking is gebracht dat deze verordening ziet op eisen en voorwaarden waaraan de productie van landbouwproducten en levensmiddelen moet voldoen om op de markt te mogen worden gebracht met de aanduiding dat ze op biologische wijze zijn geproduceerd.
Het in de verordening bepaalde sluit hier bij aan, nu volgens artikel 9, negende lid, daarvan onregelmatigheden ter zake van de etiketteringsvoorschriften of productievoorschriften, dan wel duidelijke overtredingen of overtredingen met langdurige gevolgen de controle-instelling ertoe nopen de vastgestelde aanduidingen te doen verwijderen van de volledige partij of de hele productie waarop de onregelmatigheid betrekking heeft, dan wel de betrokken aangeslotene het (tijdelijk) recht te ontnemen producten als hier aan de orde op de markt te brengen.
6.3 Uit het hiervoor overwogene volgt, dat in het in de Nederlandse regelgeving gekozen stelsel, dat is vastgesteld ter uitvoering van de EU-bepalingen op dit punt, de constatering dat bepaalde voorschriften en principes met betrekking tot de biologische produktie, zoals die zijn vastgesteld in de bijlagen bij Verordening (EEG) nr. 2092/91, door een aangeslotene niet zijn nageleefd, niet zonder meer behoeft te leiden tot de vaststelling dat bij of krachtens het Besluit gestelde regelen zijn overtreden. Een constatering als hiervoor bedoeld kan in het stelsel van handhaving, zoals dat in de nationale uitvoeringsregelen is neergelegd, ertoe leiden dat de controle-instelling maatregelen neemt die overtreding van het bij of krachtens het Besluit bepaalde voorkomen, bijvoorbeeld door de aangeslotene te verplichten bepaalde daarvoor in aanmerking komende partijen in het verkeer te brengen zonder de vermelding “biologisch” of een soortgelijke vermelding. Een constatering als hiervoor bedoeld kan slechts leiden tot tuchtrechtelijke maatregelen op grond van de Lkw, indien in samenhang met die constatering is vastgesteld - en aan de aangeslotene ten laste is gelegd - dat daardoor, in strijd met het bij of krachtens het Besluit bepaalde, verhandeling heeft plaatsgevonden van producten onder de vermelding “biologisch” of een soortgelijke vermelding, dan wel indien bij of krachtens het Besluit vastgestelde maatregelen van controle-technische aard, die in verband met die constatering zijn genomen, niet zijn nageleefd.
6.4 Aan appellante is in dit geval niet ten laste gelegde gelegd dat zij producten, die zijn voortgebracht met gebruikmaking van het in geding zijnde perceel, in de handel heeft gebracht of daarvoor reclame heeft gemaakt ten aanzien waarvan de term “biologisch” of enige andere vermelding in de hiervoor bedoelde zin is gebezigd. Aan haar is slechts ten laste gelegd dat zij ridderzuring met een niet-toegestaan middel heeft bespoten.
Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat het Tuchtgerecht bevoegd was tot oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel. Mitsdien zal het College het beroep van appellante gegrond verklaren en de aangevallen tuchtbeschikking vernietigen, de zaak zelf afdoen en bepalen dat het tuchtgerecht onbevoegd is terzake van het bewezen verklaarde feit een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen.