6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het toetsingskader voor een geschilbesluit als het onderhavige bestreden besluit wordt ingevolge artikel 12.2 Tw gevormd door hetgeen geldt bij of krachtens de Tw of - in voorkomend geval - de Tw (oud). Tot dat kader behoort niet de RIA. De RIA is slechts een aanbod van een krachtens artikel 6.4, eerste lid, Tw (oud) aangewezen aanbieder aan andere marktpartijen. Zij vormt geen krachtens wettelijk voorschrift gegeven nadere normstelling van de Tw. Weliswaar kan OPTA indien zij meent dat de RIA strijdig is met hetgeen bij of krachtens de Tw geldt, zulks ingevolge artikel 6.7, derde lid Tw (oud) aan de aanbieder mededelen, maar daarmee is niet gezegd dat de uit de wettelijke bepalingen af te leiden verplichtingen van die aanbieder niet verder kunnen strekken dan hetgeen in de RIA is aangegeven. Bovendien kunnen de aard en inhoud van die verplichtingen in het licht van bijvoorbeeld nieuwe technische mogelijkheden of ontwikkelingen op de markt aan wijziging onderhevig zijn. Gelet hierop, kan in artikel 6.7 Tw (oud) noch in een andere bepaling van de Tw of Tw (oud) de verplichting worden gevonden om bij de vaststelling van hetgeen bij of krachtens de wet rechtens tussen twee partijen heeft te gelden, dit uitsluitend te doen binnen het kader van de RIA. In het algemeen vergt zulks ook niet een bijzondere motivering. Het beroep van KPN is op dit punt dan ook ongegrond.
6.2 Ten aanzien van de stelling van KPN, dat OPTA niet de verplichting mag opleggen dat KPN breedbandige huurlijnen aanbiedt op wholesaleniveau omdat de concurrentie op de retailmarkt voldoende is, is het College met OPTA van oordeel dat in de artikelen 6.1, vijfde lid, en 6.4, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 1.1, aanhef en onder i, Tw (oud) slechts wordt gesproken van huurlijnen, zonder onderscheid te maken naar type huurlijn. Aangezien breedbandige ILL's huurlijnen zijn en KPN is aangewezen als AMM op de wholesalemarkt voor huurlijnen, heeft OPTA op goede gronden geoordeeld dat KPN verplicht is om ook breedbandige huurlijnen aan te bieden. Het College ziet in hetgeen KPN ter zake heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de toepassing van deze bepalingen mede afhankelijk zou moeten worden gesteld van de mate van concurrentie op de desbetreffende (naar type huurlijn nader gedifferentieerde) retailmarkten.
6.3 Voor het tot stand brengen van interconnectie van ILL's is een interface nodig is. Dit kan, voorzover thans van belang, een optische of elektrische interface zijn. Hieruit volgt dat een interface valt onder hetgeen ingevolge artikel 6.7, tweede lid, Tw (oud) in de RIA dient te worden aangeboden op het gebied van interconnectie. Niet valt in te zien waarom KPN, nu zij verschillende typen interfaces kan leveren, zou kunnen beslissen dat slechts aan optische interfaces behoefte bestaat. Gelet hierop heeft OPTA terecht aan KPN de verplichting opgelegd om alle, voor een efficiënte interconnectie benodigde, typen interfaces aan te bieden aan BT. Naar aanleiding van KPN's vrees dat door deze verplichting de prikkel tot innovatie in het aanbod van interfaces verloren gaat omdat zij nieuwe typen op wholesaleniveau tegen kostengeoriënteerde tarieven zou moeten aanbieden, merkt het College op dat van het bestaan van innovatieve activiteiten van KPN op het terrein van de interfaces in deze procedure niet gebleken is. De kwestie kan op zichzelf ook niet afdoen aan de vraag of zowel optische als elektrische interfaces behoren tot hetgeen op het gebied van interconnectie wordt aangeboden, zodat een eventueel noodzakelijke voorziening in verband met het genoemde probleem in elk geval niet in het enkel aanbieden van optische interfaces gevonden kan worden. De desbetreffende beroepsgronden treffen derhalve geen doel.
6.4.1 De verplichting om interconnectie, als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Tw (oud), mogelijk te maken is geen theoretische verplichting. Van alle betrokken aanbieders wordt gevraagd dat zij de redelijkerwijs van hen te vergen bijdragen leveren om daadwerkelijk te bevorderen dat alle aangesloten gebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren.
Het College stelt in dit verband voorop dat in de Tw (oud) een definitie van interconnectie ontbreekt. Bij de interpretatie van het wettelijk begrip dient daarom tevens betekenis te worden toegekend aan de doelstelling van de interconnectieverplichting. Uit de in rubriek 2 aangehaalde memorie van toelichting bij de Tw (oud) blijkt dat interconnectie ertoe dient om te bewerkstelligen dat, ook in geval van meerdere aanbieders van netwerken, communicatie tussen de eindgebruikers van de verschillende openbare telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten op een efficiënte manier mogelijk blijft. Als om dit doel te bereiken de mogelijkheid van collocatie (het bijplaatsen van de apparatuur van een aanbieder op de locatie van een andere aanbieder) geboden moet worden, maakt dit naar het oordeel van het College deel uit van bedoelde verplichting.
OPTA heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de bepalingen van hoofdstuk 6 Tw (oud) gelijkelijk van toepassing kunnen zijn op collocatie ten behoeve van interconnectie.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook het College gaat daarvan uit, dat voor het tot stand brengen van interconnectie tussen twee aanbieders van ILL's – behoudens de in de praktijk niet of nauwelijks gehanteerde variant van in span interconnectie – een end of span interconnectie is vereist en dat een dergelijke interconnectie meebrengt dat ofwel de ene ofwel de andere aanbieder zijn netwerk uitrolt naar de locatie van de wederpartij en daar zijn apparatuur plaatst teneinde te kunnen interconnecteren. Naar het oordeel van het College vormt collocatie aldus ook hier een onderdeel van de interconnectieverplichting die daar niet los van kan worden gezien. Om interconnectie tot stand te brengen zonder dat discussies over collocatie de voortgang ophouden kan OPTA derhalve in een geschilbeslissing het aanbieden van een bepaalde vorm van collocatie verplicht stellen. Een dergelijke beslissing zal zo mogelijk aansluiten bij wat het meest efficiënt en in de markt gebruikelijk is. Gesteld noch gebleken is dat OPTA in dit opzicht een onjuiste keuze gemaakt heeft.
6.4.2 KPN heeft betoogd dat OPTA bij het bestreden besluit geen uitspraak had mogen doen over het delen van collocatie ten behoeve van andere diensten dan interconnectie, omdat het voorgelegde geschil uitsluitend betrekking heeft op een interconnectieovereenkomst. Het College is van oordeel dat artikel 12.2, eerste en tweede lid, Tw geen ruimte biedt voor een dergelijke beperkende uitleg van OPTA's bevoegdheid tot geschilbeslechting. Nu de verplichte collocatie plaatsvindt in verband met een uit de wet voortvloeiende verplichting is OPTA ook geroepen om de te dien aanzien rijzende verschillen van mening te beslechten.
Voor de omvang van het voorgelegde geschil en de geschilbeslechtende bevoegdheid van OPTA is bepalend, of het geschil ziet op de nakoming van bij of krachtens de Tw geldende verplichtingen, tenzij de beslechting van het geschil daarover op grond van deze wet is opgedragen aan een andere instantie. De door BT voorgelegde geschilpunten vallen binnen deze reikwijdte, zodat niet valt in te zien dat OPTA niet de bevoegdheid toekwam om de door BT naar voren gebrachte geschilpunten te beslechten.
KPN heeft ter onderbouwing van haar standpunt inzake het accessoire karakter van collocatie naar voren gebracht dat het delen van collocatiefaciliteiten ten behoeve van verschillende diensten mogelijk zal leiden tot integriteitsproblemen en storingen in haar centrales. Hierdoor zou KPN het risico lopen dat zij de met de gebruikers overeengekomen dienstverleningsniveaus niet kan nakomen. Met OPTA is het College van oordeel dat KPN blijkens de stukken – waaronder de brief van 16 maart 2004 waarin KPN heeft geantwoord op specifiek daartoe strekkende vragen van OPTA – deze risico's niet concreet heeft onderbouwd, althans niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze risico's niet op eenvoudige wijze kunnen worden afgedekt door in de bewuste overeenkomsten vast te leggen wie aansprakelijk is voor het gebruik van de gedeelde faciliteiten. KPN heeft voorts de stelling van OPTA, dat KPN in haar eigen centrales ook zelf meerdere diensten in één collocatieruimte afneemt, niet weersproken, zodat te minder aannemelijk is dat er zwaarwegende technische of operationele bezwaren bestaan tegen het delen van collocatiefaciliteiten in dezelfde collocatieruimte ten behoeve van verschillende diensten.
6.4.3 Het College volgt KPN niet in haar stelling dat het delen van collocatiefaciliteiten als een geheel nieuwe dienst dient te worden aangemerkt aangezien KPN deze dienst reeds aanbiedt. Evenmin valt in te zien waarom het delen van reeds bestaande faciliteiten (in casu een footprint) tot hogere eenmalige kosten zou leiden. OPTA heeft dan ook naar het oordeel van het College op goede gronden het eenmalige tarief voor het medegebruik van bestaande collocatiefaciliteiten op nihil kunnen stellen.
Voorzover zou blijken dat door het delen van collocatie de kostprijsberekeningen voor periodieke daaraan verbonden kosten niet meer adequaat zouden zijn, is het College met OPTA van oordeel dat eventuele, door KPN concreet te onderbouwen, gestegen kosten kunnen worden doorberekend in het jaarlijks vast te stellen tarief dat is gebaseerd op landelijke gemiddelde kosten en bezettingsgraden. Voorshands heeft KPN evenwel naar het oordeel van het College in de onderhavige procedure niet aannemelijk gemaakt dat niet ook de periodieke kosten reeds worden goed gemaakt door het periodieke tarief dat wordt betaald door de (eerste) afnemer van de footprint, mede gelet op de berekeningswijze van dat tarief. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van KPN in zoverre dan ook niet kan slagen.
6.5 Tot slot strekt het betoog van KPN, dat artikel 1.7.5 van de Service Descriptions niet kan worden gemist, omdat het noodzakelijk is om eventuele extra kosten voor het leveren van interconnectie op afgelegen, en daardoor dure, plaatsen in rekening te kunnen brengen, er blijkens het verhandelde ter zitting in wezen toe te voorkomen dat KPN bepaalde kosten die het gevolg zijn van niet aan haar toe te rekenen omstandigheden niet zou kunnen verhalen. Nog daargelaten dat het partijen vrij staat om de toerekening van dergelijke kosten in hun overeenkomst nader te regelen, zoals OPTA op zichzelf terecht heeft gesteld, kan dit betoog niet beslissend zijn voor beantwoording van de vraag of artikel 1.7.5 terecht is opgenomen in de Service Descriptions. Het artikel heeft immers betrekking op de vraag of KPN aansprakelijk kan worden gehouden voor vertragingen in de levering van ILL's doordat haar voorraad van netwerkapparatuur of beschikbare netwerkcapaciteit onvoldoende is en niet of KPN aansprakelijk kan worden gehouden voor vertragingen die niet aan KPN zijn te wijten. De gronden van KPN hebben geen betrekking op deze eerste vraag, zodat ze reeds daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden.
6.6 De conclusie die uit het voorgaande moet worden getrokken is dat het beroep ongegrond is. Het College ziet geen termen voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.