2. De beoordeling
2.1 Ter beoordeling staat de vraag of beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is voor de stukken waarop de mededeling van de NMa als bedoeld in artikel 8:29 Awb betrekking heeft.
Ingevolge het bepaalde bij artikel 19, eerste lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, juncto artikel 8:29, eerste lid, Awb, voorzover hier van belang, kunnen partijen die verplicht zijn stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het College mededelen dat uitsluitend het College van die stukken kennis zal mogen nemen. Uit het derde lid van dit artikel volgt dat het College beslist of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds zijn daarbij aan de orde het belang dat partijen over en weer gelijkelijk beschikken over de voor de beslechting van het geschil relevante informatie, alsmede het belang dat de rechter beschikt over alle informatie die nodig is om de hem voorgelegde zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Anderzijds speelt hierbij dat openbaarmaking van bepaalde gegevens het belang van een partij onevenredig kan schaden, waarbij ook is betrokken het belang van het bestuursorgaan, in dit geval de NMa, om vertrouwelijke gegevens aangeleverd te krijgen. Onder dergelijke gegevens dienen mede te worden begrepen concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens. Onder concurrentiegevoelige bedrijfsgegevens moeten naar het oordeel van het College in een geval als het onderhavige evenzeer opmerkingen en gegevens worden begrepen die, hoewel zelf niet als bedrijfsgegevens aan te merken, niettemin inzicht kunnen bieden in de door betrokkene(n) voorgestane (markt)strategie.
2.2 Hetgeen de NMa ter motivering heeft aangevoerd, leidt het College tot het oordeel dat sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 Awb voor de NMa-stukken 1, 7, 10, 17, 18, 22, 25 t/m 28, 30, 36 t/m 42, 45, 47, 48, 52, 53, 55, 61, 65, 67, 76 t/m 79, 86, 92, 94, 97, 125, 164, 166, 170, 175 t/m 177, 179 en 215, alsmede de beslissing van de NMa van 21 januari 2005. Het betreft stukken die bedrijfsvertrouwelijke gegevens bevatten of waaruit (een deel van) de marktstrategie van Nuon, Essent of derden zou kunnen worden afgeleid, zo al niet zonder meer sprake is van concurrentiegevoelige gegevens in evenbedoelde zin. Deze vertrouwelijkheid dient te worden geëerbiedigd, omdat openbaarmaking van deze informatie tot een onevenredig nadeel voor de verstrekker van de gegevens zal kunnen leiden. Openbaarmaking van NMa-stuk 149 zou naar het oordeel van het College tot onevenredige bevoordeling van betrokkenen kunnen leiden, zodat ook voor dit stuk beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is te achten. Verder ziet het College, in aanmerking genomen hetgeen de NMa heeft aangevoerd, namelijk het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen en het belang bij het voorkomen van onevenredige benadeling van betrokkenen, reden om beperking van de kennisneming eveneens gerechtvaardigd te achten voor de NMa-stukken 14 t/m 16, 19 t/m 21, 23, 35, 68, 72, 74, 75, 84, 103, 108, 121, 124, 126, 133, 135, 136, 141 t/m 147, 151 t/m 159, 161, 186, 212 en 214.
2.3 De mededeling van de NMa als bedoeld in artikel 8:29 Awb heeft tevens betrekking op correspondentie tussen de NMa en de andere partijen in het geding of derden over de vertrouwelijkheid van gegevens. Het betreft de NMa-stukken 96, 102, 131, 132, 134, 137, 138, 140, 148, 150, 181, 183, 192, 193, 195 t/m 207, 209 t/m 211, 213 en 216 t/m 225. Het College stelt vast dat de NMa deze correspondentie niet heeft gebruikt bij de voorbereiding en het nemen van het primaire besluit of de beslissing op bezwaar. Ook overigens kan de correspondentie niet worden aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken. De in artikel 8:42, eerste lid, Awb neergelegde verplichting van de NMa om de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te zenden, strekt zich dan ook niet tot deze correspondentie uit. Nu de NMa de correspondentie onverplicht heeft overgelegd, wordt de mededeling als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, Awb in zoverre niet in behandeling genomen. Uit artikel 12, tweede lid, Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006 volgt dat de correspondentie aan de NMa dient te worden teruggezonden. In dit geval heeft het College de stukken aanvankelijk aangemerkt als een nadere onderbouwing van en toelichting op de mededeling als bedoeld in artikel 8:29 Awb. Op grond van artikel 6, derde lid, Procesregeling CBb, die tot 1 januari 2006 gold en derhalve van toepassing was toen de NMa de mededeling omtrent de stukken deed, maakt een dergelijke toelichting geen deel uit van de stukken van het geding. Nu de beslissing ingevolge artikel 8:29 Awb thans is genomen, verzet zich niets tegen terugzending.
2.4 Gezien het voorgaande is beperking van de kennisneming gerechtvaardigd voor de door de NMa overgelegde stukken die hiervoor onder 2.2 zijn vermeld. Aan de andere partijen in het geding zal worden gevraagd of zij erin toestemmen dat het College mede op grondslag van die stukken uitspraak doet.