ECLI:NL:CBB:2006:AV0555

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/63
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing terugbetaling douanerechten door de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane

In deze zaak heeft Zwaardfruit B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam, waarin een verzoek om terugbetaling van douanerechten werd afgewezen. De appellante, die zich bezighoudt met de im- en export van groente en fruit, had tussen januari en februari 2004 aangiften ten invoer gedaan voor tomaten uit Marokko. De douanerechten die op deze aangiften waren opgelegd, bedroegen in totaal € 35.190,94. Na afwijzing van haar verzoek om terugbetaling, heeft appellante bezwaar gemaakt, wat leidde tot de onderhavige procedure.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellante op basis van onjuiste informatie van een douaneambtenaar mocht vertrouwen dat zij geen douanerechten verschuldigd zou zijn. Appellante stelde dat zij voorafgaand aan de invoer informatie had ingewonnen bij de douane, wat leidde tot een e-mail van een douaneambtenaar waarin werd uitgelegd hoe aangifte diende te worden gedaan. De appellante betoogde dat deze informatie haar het vertrouwen gaf dat zij op basis van de dagprijs aangifte kon doen, wat resulteerde in een heffing van 0% aan douanerechten.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de keuze van appellante om op basis van de dagprijs aangifte te doen, niet kon worden onderbouwd door de door haar ingebrachte e-mail, aangezien de aangiften dateren van vóór de datum van deze e-mail. Het College concludeerde dat appellante niet gerechtvaardigd had kunnen vertrouwen op de informatie van de douaneambtenaar en dat de aangiften niet meer gewijzigd konden worden nadat de goederen waren vrijgegeven. Het beroep werd ongegrond verklaard, zonder dat er termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 05/63 18 januari 2006
5040 Landbouwheffing
Uitspraak in de zaak van:
Zwaardfruit B.V., te Ridderkerk, appellante,
gemachtigde: mr. R.I. de Jong, belastingadviseur te Rotterdam,
tegen
de Inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. J.J. Birkhoff, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 25 januari 2005, op dezelfde dag per fax bij het College binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 15 december 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaarschrift van appellante tegen besluiten van 21 juni 2004, waarbij door appellante ingediende verzoeken om terugbetaling van douanerechten zijn afgewezen.
Appellante heeft haar beroep op 24 februari 2005 nader gemotiveerd.
Bij brief van 30 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft bij schrijven van 23 augustus 2005 een nader stuk in geding gebracht.
Op 21 december 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij voor verweerder het woord is gevoerd door zijn gemachtigde en door A. Hoewel zij op correcte wijze voor de zitting is uitgenodigd, is appellante niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 5 van Verordening (EG) nr. 3223/94 van de Commissie van 21 december 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van de invoerregeling voor groenten en fruit, zoals sedertdien gewijzigd, (hierna: de Verordening) bepaalt onder meer het volgende:
" 1. De invoerprijs op basis waarvan de voor de in bijlage, deel A vermeldde ingevoerde produkten aan te houden postonderverdeling van het douanetarief van de Europese Gemeenschap wordt bepaald, moet, naar keuze van de importeur, gelijk zijn aan:
a) hetzij de fob-prijs van de produkten in het land van oorsprong, vermeerderd met de kosten van verzekering en vervoer tot aan de grens van het douanegebied van de gemeenschap, voor zover deze prijs en deze kosten bekend zijn op het ogenblik waarop voor deze produkten de aangifte voor het vrije verkeer wordt ingediend.
Indien de bovenbedoelde prijzen van de betrokken produkten meer dan 8% hoger zijn dan de forfaitaire invoerwaarde die bij aanvaarding van de aangifte in het vrije verkeer voor die produkten geldt, moet de importeur de in artikel 248, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 bedoelde zekerheid stellen. Het bedrag dat uiteindelijk op de goederen kan worden toegepast, is hiertoe gelijk aan het bedrag van de rechten dat hij zou hebben betaald indien de produkten op basis van de forfaitaire invoerwaarde waren ingedeeld.
b) hetzij de overeenkomstig artikel 30, lid 2, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 berekende douanewaarde, uitsluitend toegepast op de betrokken ingevoerde produkten. In dat geval worden de rechten in mindering gebracht overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 1.
In dat geval moet de importeur de in artikel 248, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 bedoelde zekerheid stellen, die gelijk is aan het bedrag aan rechten dat hij zou hebben betaald indien de betrokken partij was ingedeeld op basis van de voor de betrokken partij geldende forfaitaire invoerwaarde;
c) hetzij de overeenkomstig artikel 4 van deze verordening berekende forfaitaire invoerwaarde."
Artikel 65 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (hierna: CDW) luidt als volgt:
" Aan de aangever wordt, op zijn verzoek, toegestaan een of meer van de vermeldingen in de aangifte te wijzigen nadat deze door de douaneautoriteiten is aanvaard. De wijziging mag niet tot gevolg hebben dat de aangifte betrekking heeft op andere goederen dan die waarop zij oorspronkelijk betrekking had.
Er wordt evenwel geen wijziging meer toegestaan wanneer het verzoek daartoe wordt gedaan nadat de douaneautoriteiten:
(…);
c) (…) de goederen hebben vrijgegeven."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante houdt zich beroepsmatig bezig met de im- en export van groente en fruit.
- Tussen 12 januari 2004 en 2 februari 2004 heeft appellante aangiften ten invoer gedaan voor partijen tomaten uit Marokko. De goederen zijn aangegeven tegen een forfaitaire invoerwaarde en op de aangiften is in het vak "bijzondere vermeldingen" aangegeven dat appellante heeft verzocht om toepassing van tariefcontingenten.
- Op diverse data in februari 2004 hebben de aangiften "einde verificatie" gekregen, waarbij in totaal € 35.190,94 aan douanerechten is opgelegd.
- Bij brieven van 11 maart 2004 heeft appellante verweerder verzocht om terugbetaling van de betaalde heffingen.
- Verweerder heeft deze verzoeken om terugbetaling bij besluiten van 21 juni 2004 afgewezen, maar heeft bij één verzoek ambtshalve € 5.901,24 terugbetaald.
- Appellante heeft bij brief van 28 juli 2004 bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat uit de door appellante overgelegde stukken en van de betrokken ambtenaar verkregen informatie niet kan worden opgemaakt dat appellante op het verkeerde been is gezet door mededelingen van een douaneambtenaar. Bij de aangifte kan voorts worden gekozen voor één van de in artikel 5, eerste lid, van de Verordening genoemde methoden voor het berekenen van de invoerprijs. Nadat de goederen zijn vrijgegeven kan, gelet op artikel 65 CDW, een gemaakte keuze niet worden gewijzigd.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in haar aanvullend beroepschrift, samengevat, het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats beroept appellante zich op het vertrouwensbeginsel. Voordat de tomaten zijn ingevoerd, heeft zij bij de douane te Ridderkerk informatie ingewonnen over de juiste wijze van het doen van aangifte. Dit heeft geleid tot telefonisch contact met en een e-mailbericht van de heer B, douaneambtenaar te Ridderkerk. In het e-mailbericht wordt uitgelegd op basis van welk waarderingssysteem aangifte dient te worden gedaan. Dat is een expliciete, persoonlijke toezegging. De aangiften zijn vervolgens door het douanekantoor te Ridderkerk handmatig op nul gezet. Later bleek de verstrekte informatie onjuist en waren alsnog invoerrechten verschuldigd. Appellante heeft redelijkerwijs op de verstrekte informatie kunnen vertrouwen. Op grond van het vertrouwensbeginsel dient de afhandeling van de aangiften plaats te vinden op de door de heer B geschetste manier.
Appellante heeft subsidiair betoogd dat zij, aangezien de keuze om op basis van de dagprijs aangifte te doen, is geïnitieerd door een onjuiste mededeling van de douane, alsnog op basis van de factuurwaarde aangifte moet kunnen doen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellante heeft gesteld dat haar keuze om op basis van artikel 5, eerste lid, aanhef en sub c, juncto artikel 4 van de Verordening aangifte te doen het gevolg was van informatie in een – door haar in geding gebracht – e-mailbericht van de heer B van 6 februari 2004. De in geding zijnde aangiften stammen evenwel uit de periode van 12 januari 2004 tot en met 2 februari 2004, zodat deze stelling feitelijke grondslag mist.
Voor zover appellante, zoals in haar verzoeken om kwijtschelding van 11 maart 2004, haar betoog (mede) heeft doen steunen op door de heer B vóór 6 februari 2004 mondeling verstrekte informatie, geldt dat uit de in deze verzoeken opgenomen weergave van hetgeen hij zou hebben verklaard, niet kan worden afgeleid dat appellante aan de door genoemde ambtenaar verstrekte informatie het door haar gestelde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat aangifte op basis van voornoemde bepaling zou leiden tot een heffing van 0% aan douanerechten.
Appellante heeft ten slotte nog gewezen op het "op nul zetten" van de aangifte.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat indien, zoals in het onderhavige geval, voor transacties in Brussel tariefcontingenten moeten worden aangevraagd, de douaneambtenaar een aangifte in het computersysteem handmatig "op nul" moet zetten, in afwachting van het honoreren van de aanvraag. Aan deze standaardprocedure heeft appellante, die ervaren was in het doen van aangiften als de onderhavige, dan ook al evenmin het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat zij geen enkele heffing verschuldigd zou zijn.
5.2 Uit artikel 65 CDW blijkt voorts dat de importeur één of meer van de vermeldingen in de aangifte mag wijzigen nadat deze door de douane is aanvaard, zij het dat wijzigingen niet meer zijn toegestaan nadat de goederen door de douane zijn vrijgegeven. In casu is niet in geschil dat de goederen zijn vrijgegeven. Het is derhalve niet meer mogelijk om de aangiften te wijzigen. Dat deze aangiften, in de visie van appellante, door aan de douane toe te rekenen onjuiste informatie op niet correcte wijze zijn gedaan, maakt dat niet anders.
5.3 Het beroep is derhalve ongegrond. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. W.E. Doolaard en mr. J.A. Hagen in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2006.
w.g. C.M. Wolters w.g. R. Meijer