ECLI:NL:CBB:2006:AV0515

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/162
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

EG-steunverlening akkerbouwgewassen en de procedure tot splitsing van aanvragen

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn bezwaar tegen de toekenning van een akkerbouwbijdrage over het jaar 2003 werd afgewezen. De procedure begon met een aanvraag voor EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen, waarbij appellant een gecombineerde opgave deed voor twee bedrijven. De Minister had de steun verlaagd omdat appellant niet voldeed aan de braakverplichting. Appellant stelde dat hij tijdig had aangegeven zijn aanvraag te willen splitsen in twee afzonderlijke aanvragen, maar de Minister weigerde dit te accepteren. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er sprake was van een kennelijke fout in de aanvraag, die de Minister had gecorrigeerd door de subsidiabele oppervlakte proportioneel te verlagen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Minister ten onrechte had geweigerd de aanvraag te splitsen en dat de aanvraag in wezen twee aanvragen betrof. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant, waarbij de proceskosten aan de zijde van appellant werden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel en de noodzaak om de bedoeling van de aanvrager te achterhalen bij tegenstrijdigheden in aanvragen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/162 13 januari 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. C.T. de Weerdt, werkzaam bij Adure Juristen te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. A.E. Slor, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 3 maart 2005, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 31 januari 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de toekenning van een akkerbouwbijdrage over het jaar 2003 in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Verweerder heeft bij brief van 12 april 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en heeft bij brief van 26 mei 2005 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 27 juni 2005 heeft verweerder desverzocht een nader stuk ingezonden.
Op 9 november 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt heeft toegelicht. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb 2001, L327, blz. 11; hierna: Verordening (EG) nr. 2419/2001), is onder meer het volgende bepaald.
" Artikel 12 – Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast.
Artikel 13 – Te late indiening
1. Behoudens overmacht en buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 wordt bij indiening van een steunaanvraag “oppervlakten” of een steunaanvraag “dieren” na de in de betrokken sectorspecifieke voorschriften bepaalde termijn het steunbedrag waarop het bedrijfshoofd recht zou hebben indien hij de aanvraag tijdig had ingediend, verlaagd met 1% per werkdag vertraging.
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)"
In de Regeling vaststelling indieningsperiode 2003 aanvraag oppervlakten was het volgende bepaald:
"Artikel 1
Als periode voor het indienen van een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, wordt vastgesteld de periode die loopt van 1 april 2003 tot en met 15 mei 2003."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteert al langere tijd een kalvermesterij met mestnummer 042043603 op het adres X te B. In februari 2002 heeft hij een pluimveebedrijf met mestnummer 042055253 gekocht op het adres Y te B.
- In zijn Gecombineerde opgave 2003 voor onder meer de Aanvraag oppervlakten heeft appellant voor totaal 17.54 ha maïs voor akkerbouwsteun in het kader van de Regeling opgegeven. Daarnaast heeft hij 1 ha natuurlijk grasland opgegeven. Bij vraag 2 van het formulier, luidende: Vraagt u subsidie aan voor een oppervlakte die nodig is om 92 ton of meer te produceren? heeft hij het antwoord Nee aangekruist.
- Medio oktober 2003 heeft appellant telefonisch aan verweerders dienst LASER doorgegeven dat hij de steun voor de bedrijven op twee aparte rekeningnummers overgemaakt wil zien. Hij heeft het advies gekregen voor het pluimveebedrijf een afzonderlijk relatienummer aan te vragen.
- Bij brief van 27 oktober 2003 heeft appellant verweerder verzocht om een nieuw relatienummer voor het pluimveebedrijf. In de brief heeft hij vermeld dat het bedrijf een economisch zelfstandige onderneming is en geen relatie heeft met de kalvermesterij. Tevens heeft hij in de brief verzocht om de Gecombineerde aanvraag 2003 met betrekking tot de Aanvraag oppervlakten te splitsen in die zin dat twee percelen tot het pluimveebedrijf worden gerekend.
- Bij besluit van 28 januari 2004, verzonden op 4 februari 2004, heeft verweerder akkerbouwsteun toegekend voor een bedrag van € 5.073,48. In de toelichting bij dit besluit staat dat bij 17,54 ha akkerbouwgewassen minimaal 1,9489 ha braak is vereist. Aangezien appellant niet aan de braakverplichting voldoet, heeft hij slechts recht op de maximale oppervlakte, waarvoor hij een akkerbouwsubsidie kan aanvragen zonder braakverplichting. Dat laatste is een subsidie voor de oppervlakte die nodig is om 92 ton graan te produceren. Aangezien de aanvraag meer omvat dan 92 ton zijn de oppervlakten proportioneel verlaagd met de factor 0,7876. Daarmee blijft een subsidiabele oppervlakte over van 13,8145 ha.
- Bij brief van 12 maart 2004 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Een splitsing van een aanvraag dient plaats te vinden door allereerst percelen terug te trekken van de reeds ingediende aanvraag en door vervolgens voor deze percelen een nieuwe aanvraag in te dienen. Dat laatste was op 27 oktober 2003 niet meer mogelijk, aangezien de indieningsperiode op grond van de Regeling vaststelling indieningsperiode 2003 loopt van 1 april 2003 tot en met 15 mei 2003, waarna een kortingsperiode volgt die eindigt op 10 juni 2003.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen, omdat niet kan worden achterhaald of een medewerker van verweerder inderdaad heeft gezegd dat de indiening van één aanvraag met twee mestnummers wordt afgehandeld als betrekking hebbend op twee bedrijven.
De enige mogelijkheid om de Aanvraag oppervlakten te splitsen is in geval van een duidelijke fout in de aanvraag. Weliswaar is in dit geval sprake van een kennelijke fout, omdat enerzijds is aangegeven dat geen subsidie wordt aangevraagd voor een oppervlakte die nodig is om 92 ton of meer te produceren, terwijl anderzijds een oppervlakte wordt opgegeven waarvoor wel een braakverplichting geldt. Deze tegenstrijdigheid kan worden opgelost door de oppervlakte maïs, waarvoor subsidie is aangevraagd, terug te brengen tot een niveau waarbij het niet nodig is om 92 ton of meer te produceren, ofwel 13,81 hectare. Dit is bij het besluit van 28 januari 2004 ook zo gecorrigeerd.
Uit de aanvraag zelf kan niet worden afgeleid dat deze eigenlijk uit twee aanvragen bestaat. De aanvraag bevat in dit opzicht geen tegenstrijdigheden. Verweerder behoefde derhalve geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van wat appellant met zijn aanvraag beoogde.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant heeft in het voorjaar van 2003 een mogelijk probleem met overschrijding van het maximale areaal voorzien. Dit is reden geweest dat hij in april 2003, en derhalve voordat de opgave was ingevuld, ondertekend en is toegezonden aan Dienst Regelingen, telefonisch inlichtingen bij Dienst Regelingen heeft ingewonnen. Destijds is hem door een medewerker van de dienst meegedeeld dat het mestnummer bepalend was. Appellant diende ervoor zorg te dragen dat hij niet de 13 hectare per mestnummer zou overschrijden. Indien er wel sprake was van een overschrijding van de 13 hectare per mestnummer, zou bovendien 2 hectare braak moeten worden gelegd. Zolang deze oppervlakte per mestnummer niet zou worden overschreden, zou geen korting worden toegepast.
Aan de hand van de hiervoor omschreven informatie van Dienst Regelingen heeft appellant het aanvraagformulier ingevuld en ondertekend. Op het aanvraagformulier heeft appellant twee mestnummers ingevuld, althans de lettercode behorend bij de mestnummers; het nummer van de kalvermesterij en het mestnummer van het pluimveehouderijbedrijf.
Medio oktober 2003 heeft appellant uit eigen beweging opnieuw telefonisch contact gezocht met Dienst Regelingen. Van een derde had appellant de tip gekregen aansluitend bij de twee mestnummers de afzonderlijke bankrekeningnummers van de betreffende bedrijven door te geven. Echter, pas op dat moment kreeg appellant te horen dat een aanvraag niet wordt beoordeeld op banknummer, maar evenmin op een mestnummer. De aanvraag wordt, zo werd medio oktober door een medewerker van Dienst Regelingen meegedeeld, beoordeeld op relatienummer.
Appellant heeft daarna uitsluitend telefonisch contact gehad met de heer J. Bytheway van Dienst Regelingen te Groningen. In overleg met en op advies van de heer Bytheway heeft appellant een (nieuw) relatienummer aangevraagd voor het pluimveebedrijf. Zodra dit was geregeld zou een verzoek tot opsplitsing van de aanvraag kunnen worden ingediend.
Bij brief van 27 oktober 2003 is expliciet verzocht de gecombineerde opgave 2003, geregistreerd onder nummer 5114891, met betrekking tot de aanvraag oppervlakten op te splitsen. Bovendien heeft appellant duidelijk aangegeven welke gewaspercelen behoren bij het bedrijf aan de Y, te weten de perceelsnummers 2422450408 en 2428650394.
Op grond van het voorgaande is appellant van oordeel dat hij tijdig heeft aangegeven zijn aanvraag te willen wijzigen, in die zin dat de aanvraag wordt beschouwd als gedaan onder twee relatienummers. Nu voornoemd verzoek, gelet op het bepaalde in artikel 9 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, is gedaan voordat beoordeling door Dienst Regelingen heeft plaatsgevonden of een aankondiging van een controle heeft plaatsgehad, dient deze wijziging door Dienst Regelingen te worden geaccepteerd.
Nu de aanvraag moet worden beschouwd als zijnde gesplitst en gedaan onder twee verschillende relatienummers, is geen sprake van een overschrijding van de maximale oppervlakte waarvoor subsidie kan worden aangevraagd zonder braakverplichting. Dientengevolge is ten onrechte een korting toegepast.
Indien en voor zover het College oordeelt is dat de aanvraag gelet op het bepaalde in artikel 9, vijfde lid van de Regeling niet meer kan worden gewijzigd, stelt appellant zich op het standpunt dat sprake is van een kennelijke fout, welke te allen tijde kan worden gewijzigd, in die zin dat de aanvraag dient te worden beschouwd als twee afzonderlijke aanvragen.
Gelet op de concrete omstandigheden van het geval, in het bijzonder de telefonische contacten over de aanvraag, het schriftelijke verzoek tot het toekennen van een nieuw relatienummer alsmede het verzoek de reeds gedane aanvraag te splitsen, had Dienst Regelingen kunnen afleiden dat het de bedoeling van appellant is geweest twee afzonderlijke aanvragen in te dienen.
Zoals eerder gesteld heeft appellant op het aanvraagformulier twee mestnummers ingevuld, althans de lettercode behorend bij de mestnummers; het nummer van de kalvermesterij en het mestnummer van het pluimveehouderijbedrijf. Aan de hand van dit gegeven, in combinatie met de aan de beoordeling voorafgaande telefonische en schriftelijke verzoeken tot splitsing, kon de Dienst Regelingen uit het aanvraagformulier reeds afleiden dat er sprake was van twee afzonderlijke bedrijven en appellant de bedoeling heeft gehad twee afzonderlijke aanvragen in te dienen. Nu sprake is van een kennelijke fout, kan de aanvraag worden gewijzigd.
Appellant beroept zich tevens op het vertrouwensbeginsel. Appellant heeft telefonisch contact gezocht met de Dienst Regelingen. Appellant heeft zijn bedrijfssituatie voorgelegd aan een medewerker van de Dienst. Deze medewerker heeft appellant geadviseerd op welke wijze hij zijn aanvraag diende in te vullen. De medewerker in kwestie heeft aan appellant gezegd dat hij twee mestnummers diende te gebruiken. Appellant diende er voor te zorgen dat zijn aanvraag niet de 13 hectare per mestnummer zou overschrijden. Indien deze oppervlakte niet zou worden overschreden, zou geen korting worden toegepast.
De betreffende uitlating van de ambtenaar in kwestie, de mededeling dat een aanvraag wordt beoordeeld op basis van mestnummer, dient aan verweerder te worden toegerekend. Appellant mocht in alle redelijkheid uitgaan van de juistheid van de aan hem verstrekte informatie en daarmee is zijn gerechtvaardigd vertrouwen gewekt. Derhalve mocht appellant erop vertrouwen dat zijn aanvraag, ingevuld met twee mestnummers, correct was ingevuld en zou leiden tot een uitbetaling zonder een korting.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder verplicht was de aanvraag van appellant te splitsen.
5.2 Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel moet worden verworpen, aangezien appellant niet nader heeft kunnen aanduiden welke ambtenaar de mededelingen heeft gedaan en ook verweerder niet heeft kunnen achterhalen welke ambtenaar appellant destijds gesproken heeft. Het College kan derhalve niet vaststellen of mededelingen zijn gedaan zoals door appellant gesteld.
5.3 Het College verwerpt eveneens het betoog van appellant dat hij zijn aanvraag nog in oktober 2003 mocht wijzigen in die zin dat van de oorspronkelijke aanvraag percelen zouden worden ingetrokken en dat die percelen op een nieuwe aanvraag zouden terugkomen. Zoals verweerder met juistheid heeft overwogen, verzet artikel 1 van de Regeling vaststelling indieningsperiode 2003 aanvraag oppervlakten in verbinding met artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 zich tegen de mogelijkheid nog na 10 juni 2003 een aanvraag in te dienen die tot steunverlening kan leiden.
5.4 De door appellant ingediende aanvraag bevat wel een kennelijke fout, die tot een wijziging van de aanvraag kan leiden. Verweerder heeft zowel het besluit van 28 januari 2004 als het bestreden besluit van 31 januari 2005 erop gebaseerd dat de fout diende te worden opgelost door de aangevraagde oppervlakte proportioneel te verlagen. Daarmee zou de tegenstrijdigheid tussen het antwoord op vraag 2 en de opgegeven oppervlakte zijn opgeheven.
Verweerder is er hierbij kennelijk van uitgegaan dat dit de enige mogelijkheid was om de tegenstrijdigheid op te lossen. Naar het oordeel van het College is verweerder er daarbij aan voorbij gegaan dat de opheffing van een tegenstrijdigheid vaak op meer manieren mogelijk is. Het ligt voor de hand om degene die de tegenstrijdigheid in het leven heeft geroepen, te horen om te achterhalen wat diens bedoeling eigenlijk is geweest. Aan de hand daarvan kan dan worden beoordeeld of de tegenstrijdigheid kan worden opgeheven overeenkomstig de bedoeling van betrokkene.
5.5 In dit geval is in ieder geval tijdens de bezwaarprocedure duidelijk geworden dat appellant niet één, maar twee bedrijven exploiteert, en dat hij de aanvragen voor steun voor die twee bedrijven in één aanvraag heeft gecombineerd. Wanneer de aanvraag aldus wordt gelezen, is de tegenstrijdigheid tussen het antwoord op vraag 2 en de opgegeven oppervlakte ook opgeheven, aangezien bij de oppervlakten voor de bedrijven afzonderlijk bezien geen braakleggingsverplichting geldt.
5.6 Rest de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de regelgeving zich tegen het splitsen van de aanvraag in twee aanvragen verzet. Dat is wel het geval wanneer van een aanvraag percelen worden teruggetrokken en een nieuwe aanvraag voor die percelen wordt ingediend, maar niet als de aanvraag wordt beschouwd als in wezen twee aanvragen met dezelfde indieningsdatum te bevatten. Dat is in dit geval in beginsel mogelijk, omdat het om dezelfde aanvrager gaat die twee bedrijven exploiteert. Het zou alleen niet opgaan wanneer de twee bedrijven niet volledig los van elkaar worden geëxploiteerd. Zo nodig dient dat nog nader te worden vastgesteld.
5.7 De conclusie is dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen.
5.8 Het College acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellant. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1, ad € 322 per punt).
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak
is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro),
onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de Staat aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 136,- ( zegge: honderdzesendertig
euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2006.
w.g. J.A. Hagen w.g. R.P.H. Rozenbrand