5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellanten hebben in beroep niets hebben aangevoerd tegen verweerders, op basis van de bevindingen van GeoRas gebaseerde, conclusie dat de hier in het geding zijnde percelen 14 niet anders dan als grasland in de referentiejaren in gebruik zijn geweest. Daarmee is tussen partijen niet in geschil dat genoemde percelen niet steunwaardig zijn.
5.2 Gelet op deze constatering stelt verweerder zich op goede gronden op het standpunt dat hij ingevolge de artikelen 14 van verordening (EEG) nr. 3887/92 en 49 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 verplicht is de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen.
Dezelfde verplichting geldt voor het toepassen van de ingevolge de Verordeningen (EEG) nr. 3887/92 en (EG) nr. 2419/2001 op te leggen sancties
Die verplichting tot terugvordering lijdt, gelet op artikel 14, vierde lid van Verordening (EEG) nr. 3887/92 respectievelijk artikel 49, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001, slechts uitzondering als er sprake is van een fout van verweerder die voor appellanten redelijkerwijs niet als zodanig herkenbaar was.
Zoals het College reeds eerder heeft overwogen in onder meer zijn uitspraak van 24 juni 2005 (AWB 04/633, www. rechtspraak.nl, LJN : AT 8929) is hiervan in een situatie als hier aan de orde geen sprake. De aanvrager is immers zelf verantwoordelijk voor het indienen van een juiste aanvraag. Als verweerder op basis van door de aanvrager verstrekte onjuiste gegevens tot een toekenning en uitbetaling is gekomen, kan dit geen reden vormen om van terugvordering af te zien, indien bij latere controle blijkt dat het perceel niet aan de voorwaarden voor steunverlening voldoet.
5.3 Het betoog van appellanten dat de eerdere goedkeuringen tot stand zijn gekomen na een controle en dat zij er dus op mochten vertrouwen dat de percelen steunwaardig waren kan evenmin slagen.
Aan toekenning van akkerbouwsubsidie ligt niet steeds een compleet onderzoek van alle van belang zijnde voorwaarden ten grondslag. Slechts een percentage van 5% van alle in een jaar ingediende aanvragen moet ingevolge het bepaalde in artikel 6, derde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en artikel 18 eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 aan een controle ter plaatse onderworpen worden. Daarvan maakt bovendien een historisch teledetectieonderzoek niet altijd deel uit. Verweerder is in het onderhavige geval pas op de hoogte geraakt van het feit dat het betrokken perceel niet voldeed, nadat GeoRas in november 2003 een teledetectiecontrole had uitgevoerd. Aan het enkele feit dat in de jaren 2000, 2001 en 2002 steun werd toegekend voor perceel 14 kunnen appellanten niet het vertrouwen ontlenen dat dit perceel voldeed aan de voorwaarden voor steunverlening.
5.4 Voorzover appellanten een beroep hebben willen doen op het bepaalde in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, dat ook van toepassing is op jaren vóór 2002, waarin onder andere bepaald is dat geen sancties worden opgelegd wanneer de aanvrager kan bewijzen dat hem geen schuld treft, overweegt het College als volgt.
Het College acht het denkbaar dat een aanvrager, die gedurende de jaren 1987 tot en met 1991 niet als eigenaar, pachter of anderszins bij het gebruik van een perceel betrokken was en die zich aanwijsbaar omtrent het gebruik van een perceel in de bewuste periode geïnformeerd heeft en in dat kader vóór de indiening van zijn aanvraag schriftelijke bescheiden verkregen heeft, waaruit in redelijkheid de conclusie kan worden getrokken dat het perceel aan de voorwaarden voor steunverlening voldoet, op grond van deze bepaling aan oplegging van een sanctie kan ontkomen.
Appellanten hebben dergelijke bescheiden niet overgelegd.
5.5 Dat appellanten menen dat, nu verweerder kan terugkomen op een eerder genomen besluit met betrekking tot aanvragen akkerbouwsteun, hun ten onrechte geen gelegenheid is geboden hun aanvragen alsnog te wijzigen, stuit af op de in Verordening (EEG) nr. 3887/92 en Verordening (EG) nr. 2419/2001 opgenomen regels met betrekking tot de mogelijk van wijziging van een aanvraag oppervlakten. Wijziging na de uiterste termijn van indiening is slechts mogelijk bij een kennelijke fout. Daarvan is hier niet gebleken.
5.6 Gelet op al het voorgaande moet het beroep omgegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding.