8. De beoordeling van het geschil
8.1 Met betrekking tot de samenstelling van de meervoudige kamer die de onderhavige zaak in behandeling heeft genomen, overweegt het College het volgende.
De voorzieningenrechter van het College, die de in § 3.13 genoemde voorlopige voorziening heeft getroffen, heeft daarbij, zoals blijkt uit § 7.5 van de schriftelijke motivering bij de ter zitting van 27 december 2005 omstreeks 14:50 uur medegedeelde uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, in aanmerking genomen dat de behandeling van de onderhavige zaak zou kunnen plaatsvinden - zoals ook is geschied - op 30 december 2005, met als tijdstip van aanvang 9:30 uur.
In verband met de korte tijdsspanne waarin de zaak ter zitting diende te worden aangebracht, en de krap bemeten tijd voor de voorbereiding en afhandeling van de zaak, diende zich op 27 december 2005 de wenselijkheid aan het als voorzieningenrechter fungerende lid van het College aan te wijzen voor de behandeling van het bodemgeschil in de meervoudige kamer.
Ofschoon een dergelijke aanwijzing niet gebruikelijk is - zij het dat van onaanvaardbaarheid evenmin sprake is - heeft het College het in het onderhavige bijzondere geval, gelet op de belangen die voor partijen zijn gediend met het zo spoedig mogelijk doen van uitspraak op dit beroep, geraden geacht tot een zodanige aanwijzing over te gaan mits partijen daarmee zouden instemmen. Een daartoe strekkende vraag is partijen ter zitting van 27 december 2005 voorgelegd. Partijen hebben hierop bevestigend geantwoord.
Het College heeft in dit verband in aanmerking genomen dat, zoals bij de Wte is onderkend, in zaken als de onderhavige kan zijn vereist dat met spoed een definitieve rechterlijke uitspraak wordt gedaan. In verband hiermede is in artikel 44, derde lid, Wte rechtstreeks beroep op het College opengesteld ter zake van besluiten als het onderhavige, en behoeft ingevolge het tweede lid van dit artikel tegen een dergelijk besluit niet eerst bezwaar te worden gemaakt.
8.2 Sivex en Begemann hebben betoogd dat het procesbelang van appellanten aan het onderhavige beroep is komen te ontvallen, omdat inmiddels aan het tweeledige verzoek van appellanten is voldaan. In dit verband hebben zij aangevoerd dat enerzijds Sivex de aanmeldings- en gestanddoeningstermijn heeft verlengd en dat anderzijds de nieuwe bestuurder, drs. Meuter, en de nieuwe commissaris van Begemann, drs. Holsboer, de taak hebben aanvaard om te onderzoeken of meer informatie omtrent Tulip beschikbaar is, alsmede dat zij de markt tijdig, dat wil zeggen voor het sluiten van de verlengde termijn, zullen informeren omtrent hun bevindingen dienaangaande. Gelet hierop is het beroep volgens Sivex en Begemann niet-ontvankelijk.
Het College volgt Sivex en Begemann niet in dit betoog. Appellanten hebben AFM in hun brief van 20 december 2005 verzocht een aanwijzing te geven aanvullende informatie over Tulip te verstrekken en Sivex de aanwijzing te geven de gestanddoening van het openbaar bod met een periode van minimaal twee weken uit te stellen met een navenante verlenging van de aanmeldingstermijn. Hoewel drs. Meuter sedert zijn aanstelling als bestuurder van Begemann bezig is te onderzoeken of aanvullende informatie over Tulip beschikbaar is, moet worden vastgesteld dat deze informatie thans niet beschikbaar is, terwijl bovendien nog niet vaststaat of deze informatie beschikbaar zal kunnen worden gesteld. Daarenboven is ingevolge artikel 28, derde lid, Wte de betrokken instelling gehouden een aanwijzing binnen de gestelde termijn op te volgen, zodat in dit opzicht hetgeen appellanten inmiddels hebben verkregen, verschilt van hetgeen zij aan AFM hebben verzocht. Reeds hierom kan niet worden staande gehouden dat appellanten geen belang meer hebben bij een beoordeling van hun beroep tegen de beslissing op hun verzoek inzake het geven van een aanwijzing aan Sivex als bieder en Begemann als doelvennootschap.
Aangezien van andere beletselen inzake de ontvankelijkheid evenmin is gebleken, kan de zaak ten gronde worden beoordeeld.