ECLI:NL:CBB:2005:AV0045
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- J.A. Hagen
- R.P.H. Rozenbrand
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van premierechten in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies
In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat betrekking heeft op de Regeling dierlijke EG-premies. Appellant had in 2002 een aanvraag ingediend voor zoogkoeienpremie voor negen zoogkoeien, maar heeft niet tijdig een verminderingsverklaring ingediend voor een zoogkoe die op 27 januari 2003 is overleden. Dit leidde tot een herziening van de goedkeuring van zijn aanvraag en een terugvordering van een bedrag van € 711,56. De Minister heeft de premierechten van appellant verlaagd van negen naar acht, omdat appellant niet aan de voorwaarden van de Regeling voldeed. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze verlaging, maar het bezwaar is ongegrond verklaard.
De procedure begon met de indiening van het beroep op 2 november 2004, na een besluit van de Minister op 24 september 2004. Tijdens de zitting op 9 november 2005 was appellant niet aanwezig, maar zijn gemachtigde heeft het standpunt van de verweerder toegelicht. De kern van het geschil was of de verlaging van de premierechten van 9 naar 8 terecht was. Het College heeft vastgesteld dat appellant in 2002 zijn premierechten voor minder dan 90% heeft benut, wat volgens de Regeling leidde tot de overdracht van het niet-benutte deel aan de nationale reserve.
Het College concludeert dat de Minister bevoegd was om de steun terug te vorderen en dat de verlaging van de premierechten gerechtvaardigd was. Appellant had niet tijdig de benodigde verklaringen ingediend, waardoor hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Regeling. De beslissing van het College is dat het beroep ongegrond wordt verklaard, zonder veroordeling in proceskosten.