ECLI:NL:CBB:2005:AV0030

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/700
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidieverlening en terugvordering door de Minister van Economische Zaken

In deze zaak heeft de Stichting VOC-Tuinen, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, verweerder, dat op 23 juli 2004 is genomen. Dit besluit hield in dat de subsidie voor het project 'Zeebodem Tuinen / VOC-Tuinen' op nihil is vastgesteld en dat een eerder verleend voorschot van € 67.794,18 moest worden teruggevorderd. De appellante had eerder subsidie aangevraagd voor het project, dat zou lopen van 23 februari 2001 tot 23 december 2002. Echter, de uitvoering van het project liep vertraging op, en de einddatum werd niet gehaald. De Minister had in zijn besluit aangegeven dat de subsidie ambtshalve op nihil was vastgesteld omdat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie niet tijdig was ingediend.

De procedure begon met een bezwaarschrift van appellante op 17 februari 2004, waarna een hoorzitting volgde op 30 maart 2004. De Minister verklaarde de bezwaren ongegrond, met als argument dat appellante niet had aangetoond dat zij tijdig om uitstel had verzocht. In beroep voerde appellante aan dat er geen expliciete einddatum in de subsidiebeschikking was opgenomen en dat zij tijdig om verlenging had verzocht.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de Minister bij zijn besluit van 15 januari 2004 onjuiste feiten had gehanteerd. De appellante had wel degelijk een gemotiveerd verzoek tot uitstel ingediend, maar de Minister had dit niet in zijn overwegingen meegenomen. Desondanks besloot het College dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat de omstandigheden ten tijde van het verzoek om uitstel onvoldoende zwaar wogen om aan het verzoek tegemoet te komen. De Minister had terecht de subsidie op nihil vastgesteld, omdat de einddatum van het project was verstreken.

De uitspraak werd gedaan op 29 december 2005 door mr. M.A. Fierstra, met mr. A. Graefe als griffier. De appellante kreeg het griffierecht vergoed, maar de beslissing van de Minister om de subsidie op nihil vast te stellen bleef in stand.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Vijfde enkelvoudige kamer
AWB 04/700 29 december 2005
27314 Kaderwet EZ-subsidies
Besluit subsidies energieprogramma's
Uitspraak in de zaak van:
Stichting VOC-Tuinen, te Dronten, appellante,
gemachtigde: J.J.J. Rietveld, voorzitter van het bestuur van appellante,
tegen
Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Schilperoort, werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 21 augustus 2004, bij het College binnengekomen op 23 augustus 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 juli 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen zijn besluit tot vaststelling van subsidie op nihil en tot terugvordering van het verleende voorschot.
Bij brief van 29 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 6 oktober 2005 heeft verweerder het verweerschrift aangevuld.
Op 1 december 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Aan de zijde van verweerder is tevens verschenen mr. C. Hulzebos.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, onder meer, het volgende bepaald:
"Artikel 4:44
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de subsidie-ontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, (…)
2. Indien bij wettelijk voorschrift geen termijn is bepaald, wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend binnen een bij de subsidieverlening te bepalen termijn.
(…)
4. Indien na afloop van deze termijn geen aanvraag is ingediend, kan de subsidie ambtshalve worden vastgesteld.
Artikel 4:46
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
(…)
Artikel 4:47
Het bestuursorgaan kan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien:
(…)
b. toepassing wordt gegeven aan artikel 4:44, vierde lid (…)"
In het Besluit subsidies energieprogramma's (hierna: BSE) is, onder meer, bepaald:
"Artikel 13
1. De subsidie-ontvanger voert het project uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van Onze Minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of stopzetten van het project.
(…)
Artikel 14
1. De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling binnen zes maanden na het tijdstip waarop het project ingevolge artikel 13, eerste lid, moet zijn uitgevoerd bij Onze Minister in.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij daartoe bestemd formulier, gedagtekend 23 februari 2001, heeft appellante subsidie aangevraagd voor het project "Zeebodem Tuinen / VOC-Tuinen" op grond van het BSE.
- Bij besluit van 10 januari 2002 heeft verweerder aan appellante subsidie verleend voor het project tot een maximum van € 84.742,73 van de daadwerkelijk gemaakte projectkosten. Tevens is bepaald dat het project wordt uitgevoerd in de periode van 23 februari 2001 tot 23 december 2002 en dat alleen projectkosten die in de periode van 23 februari 2001 tot 23 februari 2003 worden gemaakt en betaald voor subsidiëring in aanmerking komen.
- Bij brief van 25 januari 2002 heeft appellante een voorschot ter hoogte van € 67.794,18 aangevraagd.
- Bij e-mailbericht van 5 augustus 2003 heeft verweerder appellante erop gewezen dat de einddatum van het project is verstreken zonder dat een voortgangsverslag is ontvangen.
- Bij e-mailbericht van dezelfde datum heeft appellante aangegeven dat de einddatum pas in november 2003 zou zijn. Voorts heeft zij gewezen op de lopende gerechtelijke procedure tegen de provincie Flevoland in verband met andere subsidiegelden voor het project en dat zij zolang deze aanvraag (annex procedure) loopt geen feitelijke bouwacties mag uitvoeren.
- Bij e-mailbericht van 20 november 2003 heeft verweerder appellante verzocht om nadere informatie over de status van het project.
- Bij e-mailbericht van dezelfde datum heeft appellante meegedeeld dat de rechter in de procedure tegen de provincie Flevoland nog geen uitspraak heeft gedaan.
- Bij e-mailbericht van 25 november 2003 heeft verweerder bericht dat verder uitstel niet mogelijk is en dat de einddatum volgens zijn administratie 31 december 2002 is. Verweerder heeft tevens meegedeeld dat appellante een onderbouwd verzoek tot uitstel kan indienen, indien zij een verlenging van de einddatum tot in 2004 wenst.
- Bij e-mailbericht van 27 november 2003 heeft appellante gemotiveerd om uitstel verzocht tot 30 juni 2005.
- Bij besluit van 15 januari 2004 heeft verweerder de subsidie ambtshalve vastgesteld op nihil en het bedrag van € 67.794,18 aan onverschuldigd betaalde voorschotten terug gevorderd.
- Bij brief van 17 februari 2004 heeft appellante hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
- Op 30 maart 2004 is appellante gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en hiertoe onder meer het volgende overwogen.
De brieven van 28 november 2002 en 6 december 2002 waarvan appellante in bezwaar kopieën heeft overgelegd en waarin appellante om uitstel van de einddatum voor het project heeft verzocht, heeft verweerder niet ontvangen. Appellante heeft niet aangetoond dat zij de brieven heeft verzonden. Bovendien zijn de brieven niet ondertekend.
Appellante had uit de correspondentie die is gevoerd in 2003 kunnen opmaken dat geen sprake was van een verlenging van de projectperiode. Zij heeft nagelaten tussen 25 november 2003 en 15 januari 2004, de datum van de vaststellingsbeschikking, een onderbouwd verzoek tot uitstel van de projectperiode in te dienen. Appellante heeft pas na 15 januari 2004 een verzoek tot uitstel gedaan. Dat was te laat.
In beroep heeft verweerder verklaard dat het e-mailbericht van appellante van 27 november 2003 alsnog is getraceerd en dat dit bericht een gemotiveerd verzoek tot uitstel van de realisatie van het project tot 30 juni 2005 bevat. Gezien deze informatie is het bestreden besluit op onjuiste gronden genomen.
Verweerder meent dat het verzoek om uitstel niet kan worden gehonoreerd en heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen.
Ten tijde van het verzoek ontbrak elk concreet zicht op voltooiing van het project. Er was nog niet eens bekend wanneer een aanvang met het project zou worden gemaakt. De omstandigheden die appellante voor uitstel heeft aangevoerd, namelijk het verspelen van provinciale subsidie ter hoogte van € 14.854,-, wegen gelet op het bepaalde in het BSE en de doelstelling van het onderdeel warmtepompen en het feit dat nog geen concreet uitzicht bestond op zelfs maar de start van het project, onvoldoende zwaar om aan het verzoek tegemoet te komen. In dat licht bezien was de genoemde einddatum van 30 juni 2005 bovendien niet reëel.
Verweerder heeft in zoverre bepleit de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat in het besluit tot toekenning van de subsidie geen expliciete einddatum is gesteld.
Voor zover van een einddatum voor het project moet worden uitgegaan, heeft appellante gesteld dat zij met de brieven van november en december 2002 tijdig bij verweerder om verlenging van de projectduur heeft verzocht.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In dit geding gaat het om de vraag of de bestreden beslissing, waarbij verweerder zijn besluit heeft gehandhaafd om de voor het project Zeebodem Tuinen / VOC Tuinen toegekende subsidie op nihil vast te stellen en het reeds betaalde voorschot terug te vorderen, in rechte stand kan houden.
De stelling van appellante dat de beschikking waarbij de subsidie werd verleend geen duidelijke einddatum noemt, acht het College onjuist. In de verleningsbeschikking is vermeld dat het project door appellante wordt uitgevoerd in de periode 23 februari 2001 tot 23 december 2002. Voorts is vermeld dat alleen projectkosten die in de periode van 23 februari 2001 tot 23 februari 2003 worden gemaakt en betaald voor subsidiëring in aanmerking komen. Daarmee is voldoende duidelijk bepaald dat het project op een bepaald tijdstip uiterlijk moest zijn afgerond.
Anders dan verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, heeft appellante op 27 november 2003 een met redenen omkleed uitstelverzoek gedaan waarop verweerder toen niet heeft beslist. Dit betekent dat verweerder bij het bestreden besluit van onjuiste feiten is uitgegaan met het gevolg dat de motivering van het bestreden besluit de handhaving van het besluit tot ambtshalve vaststelling van de subsidie niet kan dragen.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit vernietigd dient te worden wegens strijd met artikel 7:12 Awb, omdat het niet berust op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing is vermeld.
5.2 Het College ziet evenwel aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven.
Naar het oordeel van het College heeft verweerder in het aanvullend verweerschrift draagkrachtige gronden voor het bestreden besluit gegeven. Verweerder heeft overwogen dat de gronden die appellante in haar verzoek tot uitstel van 27 november 2003 heeft aangevoerd onvoldoende zwaar wegen om aan het verzoek van appellante tegemoet te komen en hierbij in het bijzonder van belang geacht dat ten tijde van het verzoek elk concreet zicht op voltooiing van het project ontbrak. Appellante heeft dit ter zitting niet weersproken. Ter zitting is voorts gebleken dat het project niet is voltooid en dat de activiteiten van appellante inmiddels zijn stilgelegd.
Uit het voorgaande volgt dat de bij de subsidieverlening bepaalde einddatum van het project op 15 januari 2004 ruim was verstreken, zodat verweerder de subsidie ingevolge artikel 4:44, vierde lid, Awb juncto artikel 4:46, tweede lid, Awb op nihil kon vaststellen.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Derhalve wordt beslist als volgt.
6. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellante het door haar betaalde griffierecht, te weten € 273,- (zegge:
tweehonderddrieenzeventig euro), vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2005.
w.g. M.A. Fierstra w.g. A. Graefe