ECLI:NL:CBB:2005:AV0029

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/632
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak tegen varkenshouder wegens overtreding van de Verordening bestrijding ziekte van Aujeszky

In deze tuchtzaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het beroep van appellant A, een varkenshouder, tegen een tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees. De tuchtbeschikking, gedateerd 15 juni 2004, betrof een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd aan appellant wegens het niet laten enten van varkens tegen de Ziekte van Aujeszky, conform de geldende regelgeving. De relevante wetgeving, de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, en de Verordening bestrijding ziekte van Aujeszky 2002, werden in de procedure ingeroepen. Appellant had beroep ingesteld tegen de tuchtbeschikking, waarin hem een geldboete van € 800,-- was opgelegd, waarvan € 300,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

De procedure begon met de indiening van het beroep op 27 juli 2004, waarna het Tuchtgerecht de relevante stukken op 2 augustus 2004 heeft ingezonden. De zitting vond plaats op 26 mei 2005, waar appellant en een vertegenwoordiger van het Productschap aanwezig waren. Het College heeft de feiten beoordeeld, waaronder de overtredingen van de artikelen 2 en 3 van de Verordening, die betrekking hebben op de verplichting tot vaccinatie en het indienen van vaccinatiebonnen.

Het College oordeelde dat de opgelegde boete passend was, gezien de ernst van de overtreding en de herhaalde aard ervan. Appellant had niet betwist dat hij de overtreding had begaan, maar stelde dat de boete te hoog was in verhouding tot de ernst van de overtreding. Het College concludeerde dat de boete, die binnen de wettelijke kaders viel, gerechtvaardigd was en dat er geen aanleiding was om deze te verlagen. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 04/632 14 oktober 2005
20312 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant, tegen een tuchtbeschikking van 15 juni 2004 van het Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees, Kamer Primaire Sector (hierna: Tuchtgerecht).
1. De procedure
Bij uitspraak van 15 juni 2004, zaaknr. TPVV 10/2004, heeft het Tuchtgerecht aan appellant een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Bij brief van 22 juli 2004, bij het College binnengekomen op 27 juli 2004, heeft appellant beroep ingesteld tegen voormelde tuchtbeschikking.
Op 2 augustus 2004 heeft het Tuchtgerecht de op de zaak betrekking hebben stukken ingezonden.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 26 mei 2005, alwaar appellant in persoon en mr. R.B.R. Henke, werkzaam bij de afdeling juridische zaken van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (hierna ook: Productschap) zijn verschenen.
2. De van toepassing zijnde regelgeving
In de per 1 april 2004 in werking getreden Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 (hierna: de Wet 2004) is, onder meer, bepaald:
"Artikel 15
1. De voorzitter van het bedrijfslichaam, dat de desbetreffende verordening heeft vastgesteld, maakt de zaak binnen een redelijke termijn na de constatering van de overtreding bij het tuchtgerecht aanhangig door middel van een schriftelijke verklaring.
2. De verklaring vermeldt de feiten waarvoor een tuchtrechtelijke maatregel wordt gevraagd. Bij de verklaring worden alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan het tuchtgerecht overgelegd.
(…)
Artikel 47
1. Op de behandeling van op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige tuchtzaken blijft de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie van toepassing.
2. Naar aanleiding van overtredingen die zijn begaan voor de inwerkingtreding van deze wet, kunnen slechts de tuchtrechtelijke maatregelen bepaald in de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie worden opgelegd."
De Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: de Wet), zoals die gold ten tijde hier van belang, bepaalde onder meer:
" Artikel 5
1. Het bedrag van de geldboete is ten minste € 2.
2. Het hoogste bedrag van de geldboete wordt bij verordening bepaald en is niet hoger dan € 450. (…)
3. In de instellingsverordening als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de wet kan worden bepaald, dat het lichaam op overtreding van daarbij aangewezen verordeningen een hogere geldboete dan € 450 kan stellen. In geen geval zal het bedrag der geldboete hoger zijn dan € 4500. "
In de Verordening bestrijding ziekte van Aujeszky 2002 (hierna: Verordening 2002) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 2
1. Iedere ondernemer is verplicht de op zijn vestiging aanwezige varkens te doen enten tegen de Ziekte van Aujeszky overeenkomstig het voor de betrokken diersoorten en de te onderscheiden gebieden door een door het bestuur vastgesteld entschema. (...)
Artikel 3
(…)
3. De ondernemer is verplicht, binnen 14 dagen nadat de entingen, bedoeld in artikel 2, verricht zijn, het daartoe bestemde exemplaar van de in het eerste lid bedoelde vaccinatiebon aan de door het bestuur aangewezen dienst toe te zenden. De ondernemer is gekweten van de in de vorige zin bedoelde verplichting indien de betrokken dierenarts de
vaccinatiebon, binnen 14 dagen nadat de entingen, bedoeld in artikel 2, verricht zijn, naar de dienst heeft gezonden.
(…)
Artikel 13
1. Overtreding van de in deze verordening gestelde verbods- en gebodsbepalingen is een strafbaar feit.
2. Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening worden tevens tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.
3. De tuchtrechtelijke maatregelen bedoeld in lid 2 zijn:
a. (…)
b. een geldboete van ten hoogste 4.500 Euro, (…)
c. (…)."
3. De bestreden tuchtbeslissing
Bij de in artikel 15 van de Wet 2004 bedoelde schriftelijke verklaring van de Voorzitter van het Productschap, gedateerd 20 april 2004, is voor de omschrijving van de feiten waarvoor een tuchtrechtelijke maatregel werd gevraagd verwezen naar het berechtingsrapport, nr. CBD AUJ 03123, opgemaakt door B, controleur bij het Controle Bureau Dierlijke Sector B.V.. In het berechtingsrapport zijn bedoelde feiten als volgt geformuleerd:
"Het niet laten enten van varkens op zijn vestiging tegen de Ziekte van Aujeszky conform een door het bestuur van het Productschap Vee en Vlees vastgesteld entschema en/of het niet binnen 14 dagen nadat de vaccinaties zijn verricht het daartoe bestemde ondertekende exemplaar van de vaccinatiebonnen toe te zenden aan de Stichting Gezondheidsdienst voor Dieren."
Deze feiten leveren volgens het berechtingsrapport overtredingen op van de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste en derde lid, van de Verordening 2002 en van de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste en derde lid, van de Verordening bestrijding ziekte van Aujeszky 2000. Deze overtredingen zijn blijkens het rapport wat betreft het vaccineren, onderscheidenlijk niet overleggen van de vaccinatiebonnen gepleegd in de periode van 28 maart 2003 tot en met 21 augustus 2003.
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft het tuchtgerecht bewezen verklaard dat appellant het volgende feit heeft begaan: "het niet laten enten van 373 vleesvarkens tegen de ziekte van Aujeszky."
Het bewezen verklaarde levert een overtreding op van artikel 2, eerste en derde lid, van de Verordening bestrijding ziekte van Aujeszky 2000/2002. Wegens deze overtreding heeft het tuchtgerecht appellant een geldboete opgelegd van € 800,--, waarvan € 300,-- voorwaardelijk met een proeftijd voor twee jaar.
4. De beoordeling van het geschil
Appellant heeft niet betwist dat hij het in het berechtingsrapport genoemde feit heeft begaan. Uitsluitend is in geding de vraag of het Tuchtgerecht een geldboete ten bedrage van € 800,--, waarvan € 300,-- voorwaardelijk, met een proeftijd voor twee jaar, heeft kunnen opleggen. Appellant staat op het standpunt dat de boete te hoog is in verhouding tot de ernst van de overtreding.
Het College overweegt dat ingevolge de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie en de Verordening 2002 voor overtreding van deze verordening een boete van maximaal € 4500,-- kan worden opgelegd. Op grond van de ten tijde hier van belang door het Tuchtgerecht gehanteerde richtsnoeren gold voor overtreding van artikel 2 van de Verordening een boete variërend tussen € 0,57 en € 0,68 per niet gevaccineerd varken. Deze bedragen zijn gerelateerd aan de besparing als gevolg van het achterwege laten van de vaccinatie. Het aldus verkregen bedrag wordt vermenigvuldigd met een factor 2, teneinde het bestraffende karakter te onderstrepen.
Het College acht de hoogte van de opgelegde boete, gezien de ernst en de omvang van de overtreding alsmede gezien het feit dat sprake is van een herhaalde overtreding, passend en geboden. Door een substantieel deel van boete voorwaardelijk op te leggen, heeft het Tuchtgerecht daarbij in voldoende mate rekening gehouden met de door appellant aangevoerde moeilijke financiële omstandigheden waarin zijn bedrijf verkeert. Het College ziet dan ook geen aanleiding voor verlaging van de boete. Dat de boete voor appellant nadelige financiële gevolgen heeft, ligt binnen zijn risicosfeer.
Het beroep van appellant tegen de tuchtbeschikking dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. B. Verwayen en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Rapmund als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2005.
w.g. M.A. van der Ham w.g. I.K. Rapmund