5. De beoordeling van het geschil
5.1 Beoordeeld dient te worden of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden zijn weigering appellante de door haar gevraagde energieverklaring te verlenen, heeft gehandhaafd.
In dit verband overweegt het College het volgende.
5.2 Om voor energie-investeringsaftrek in aanmerking te komen is van belang dat de beoogde investering een bepaalde energiebesparing realiseert, een relevant energiebesparingspotentieel bezit of vanuit energetisch oogpunt bezien het best beschikbare alternatief is. De energie-investeringen, waarvoor de voor deze aftrek vereiste energieverklaring kan worden afgegeven, zijn vermeld in de Energielijst. Voor afgifte van de energieverklaring is derhalve vereist dat de beoogde investering is vermeld in de Energielijst.
Ter verduidelijking van de Energielijst heeft verweerder de Brochure 2001 opgesteld, die als hulpmiddel kan worden gebruikt bij het indienen van een aanvraag. Energie-investeringen die in de Energielijst specifiek zijn aangewezen, zijn in de Brochure 2001 eveneens specifiek aangewezen en voorzien van de aanduiding [W]. Indien bij een in de Brochure 2001 specifiek aangewezen investering de aanduiding [W] ontbreekt, gaat het niet om een specifiek in de Energielijst aangewezen investering, maar om een zogenoemde voorbeeldcode. Omdat een specifieke aanwijzing in de Energielijst ontbreekt, dient alsdan te worden getoetst of het bedrijfsmiddel voldoet aan de toepasselijke generieke omschrijving in de Energielijst. Ten aanzien van de in de Energielijst generiek omschreven investeringen geldt ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Energielijst bovendien dat moet zijn voldaan aan de daarin opgenomen energiebesparingseis.
5.3 Het door appellante onder code 220710 van de Brochure 2001 aangemelde bedrijfsmiddel is in de wettelijke Energielijst niet als specifieke energie-investering aangewezen. De bedoelde code in de Brochure 2001 is dan ook niet voorzien van de aanduiding [W]. Beoordeeld dient derhalve te worden of het bedrijfsmiddel valt onder de toepasselijke generieke omschrijving in de Energielijst onder code B.1.3.A (additionele efficiency verhogende voorzieningen) en voldoet aan de voor deze voorzieningen geldende energiebesparingseis als gesteld in artikel 2, eerste lid, van de Energielijst.
Voor de opvatting van appellante dat verweerder ten onrechte heeft “geschakeld naar” het onder code B.1.3.A van de Energielijst generiek omschreven bedrijfsmiddel bestaat mitsdien geen grond.
5.4 Appellante heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het aangemelde bedrijfsmiddel voldoet aan de omschrijving van code 220710 in de Brochure 2001 en dat er om die reden zonder dat het overleggen van energiebesparingsberekening nodig is van uit moet worden gegaan dat aan de energiebesparingseis is voldaan.
Het College deelt dit standpunt niet. De omstandigheid dat het bedrijfsmiddel in de Brochure 2001 is vermeld als voorbeeldcode – immers niet voorzien van de aanduiding [W] – brengt met zich dat verweerder er in het algemeen van uit gaat dat is voldaan aan de energiebesparingseis. Verweerder heeft evenwel betoogd dat zulks er niet aan af doet dat in bijzondere gevallen wel degelijk om een op het geval toegesneden energiebesparingsberekening kan worden gevraagd. Hiertoe heeft hij erop gewezen dat het gebruik van de in geding zijnde voordrooginstallatie een ander is dan de in de Energielijst bedoelde bestemming, te weten een toepassing in natwasserijen. Nu bovendien het investeringsbedrag aanzienlijk hoger is dan bij dergelijke bedrijfsmiddelen gebruikelijk is, is verweerder van mening dat er goede gronden bestonden in het geval van appellante toch om een concrete besparingsberekening te vragen. Naar het oordeel van het College vormen de door verweerder gegeven gronden afdoende reden om in het geval van appellante een concrete besparingsberekening te vragen. Aangezien appellante verondersteld moet worden ervan op de hoogte te zijn geweest dat voor afgifte van een energieverklaring bepalend is of de desbetreffende investering is opgenomen in de Energielijst en wordt voldaan aan de in de Energielijst opgenomen energiebesparingseis, alsmede in aanmerking genomen dat de bewoordingen van de Brochure 2001 verweerder ruimte laten om in een voorliggend geval een concrete besparingsberekening te vragen, mocht appellante er bovendien niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat zodanige berekening niet zou worden gevraagd.
5.5 Nu verweerder appellante (bij herhaling) heeft verzocht een besparingsberekening te overleggen en appellante die in afwijking van het bepaalde in artikel 5, derde lid, van de Uitvoeringsregeling 2001 niet heeft overgelegd, kon verweerder niet anders dan de gevraagde energieverklaring weigeren.
5.6 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.