ECLI:NL:CBB:2005:AU7342

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/1036
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • F. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen na vaststelling van onjuiste oppervlakte

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin werd besloten tot terugvordering van eerder verstrekte akkerbouwsteun. De terugvordering was gebaseerd op de bevindingen van een teledetectieonderzoek dat had aangetoond dat de opgegeven percelen niet voldeden aan de voorwaarden voor steun. Appellant had in zijn aanvragen voor de jaren 2000 en 2001 percelen opgegeven die achteraf niet als akkerland konden worden gekwalificeerd. De Minister had op basis van de Europese regelgeving besloten dat de steun niet kon worden toegekend, omdat de geconstateerde oppervlakte significant afweek van de aangevraagde oppervlakte. Appellant voerde aan dat de satellietbeelden onjuist waren geïnterpreteerd en dat hij niet op de hoogte was van de beschikbaarheid van deze beelden ten tijde van zijn aanvragen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de satellietbeelden verkeerd waren geïnterpreteerd en dat hij verantwoordelijk was voor het correct opgeven van de percelen. Het College verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de terugvordering van de steun.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 04/1036 18 november 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. A.C. Bragt, werkzaam bij ABAB Juristen te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M. Bakker Schut, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 2 december 2004, bij het College binnengekomen op 3 december 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 oktober 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen twee besluiten tot terugvordering van aan hem over de jaren 2000 en 2001 in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen ( hierna: de Regeling) reeds uitbetaalde akkerbouwsteun.
Bij brief van 20 december 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Vervolgens heeft hij op 2 februari 2005 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 12 augustus 2005 heeft verweerder, op verzoek van het College, een aanvullend stuk overgelegd.
Op 7 oktober 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellant het woord werd gevoerd door zijn gemachtigde. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door drs. M. Honig, werkzaam bij GeoRas.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is onder meer het volgende bepaald:
" Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was."
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is het volgende bepaald:
" Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen "blijvend grasland", "blijvende teelten", "meerjarige gewassen"en "herstructureringsprogramma" de in bijlage I opgenomen definities."
In bedoelde bijlage staat:
"Definities
1. Blijvend grasland
Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft."
Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:
'' Artikel 9
1. (…)
2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag ''oppervlakten'' aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 ha en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.
Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.
De bovenbedoelde verlagingen worden niet toegepast indien het bedrijfshoofd het bewijs levert dat hij voor de bepaling van de oppervlakte op correcte wijze is uitgegaan van informatie die door de bevoegde instantie wordt erkend.
Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden het voederareaal, de braakgelegde oppervlakte en de oppervlakten met verschillende akkerbouwgewassen waarvoor een verschillend steunbedrag geldt, elk alleen en afzonderlijk in aanmerking genomen.
3. (…)
Artikel 14
1. In geval van onverschuldigde betaling is het betrokken bedrijfshoofd verplicht dat bedrag terug te betalen (...).
(…)
4. De in lid 1 bedoelde terugbetalingsplicht is niet van toepassing indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd, dat derhalve volledig te goeder trouw heeft gehandeld en alle terzake geldende verplichtingen is nagekomen.
Wanneer de fout evenwel betrekking heeft op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, is de eerste alinea alleen van toepassing indien het besluit tot terugvordering niet binnen twaalf maanden na de betaling is meegedeeld.
(…)"
In artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het volgende bepaald:
“1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
(...)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In zijn aanvraag oppervlakten 2000 heeft appellant onder meer het maïsperceel 8 met een oppervlakte van 1.9 ha voor akkerbouwsteun opgegeven. Bij besluit van 9 januari 2001 heeft verweerder op deze aanvraag beslist en appellant akkerbouwsteun toegekend tot een bedrag van fl 8171,65 (= € 3708,13).
- In zijn aanvraag oppervlakten 2001 heeft appellant onder meer het maïsperceel 9 met een oppervlakte van 1.90 ha voor akkerbouwsteun opgegeven. Bij besluit van 24 november 2001 heeft verweerder op deze aanvraag beslist en appellant akkerbouwsteun toegekend tot een bedrag van fl 8774,74 (= €3981,80).
- Naar aanleiding van de aanvraag oppervlakten 2002 van appellant, waarbij hij onder meer het maïsperceel 8 met een oppervlakte van 1.90 ha voor akkerbouwsteun heeft opgegeven, heeft GeoRas een teledetectieonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat perceel 8 gemeten is op 1.96 ha, terwijl dit perceel verder in zijn geheel niet bleek te voldoen aan de definitie akkerland.
- Om commentaar gevraagd bij deze bevindingen van GeoRas heeft appellant bij brief van 11 december 2002 aan verweerder het volgende meegedeeld.
“(….) Dit perceel grond heb ik in pacht sinds 1 januari 2000. Toen ik dit perceel in pacht kreeg, was dit bij de vorige pachter in gebruik als maïsland. Bij mijn loonwerker, die dit land altijd bewerkte, heb ik indertijd navraag gedaan en die vertelde mij dat op het betreffende perceel altijd maïs had gestaan.
Nu ik geconfronteerd werd met uw afwijzing heb ik ook navraag gedaan bij de vorige gebruiker. Die wist mij te vertelllen dat hij in 1992 voor het eerst maïs verbouwd had. Thans is mij derhalve gebleken dat het betreffende perceel niet premiewaardig is. (…)”
- Bij besluit van 23 december 2002 heeft verweerder vervolgens, onder overneming van de bevindingen van GeoRas met betrekking tot het perceel 8, op de aanvraag beslist. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
- Aangezien het perceel 8 uit de aanvraag 2002 samenvalt met het perceel 8 uit de aanvraag 2000 en het perceel 9 uit de aanvraag 2001, heeft verweerder bij twee besluiten van 17 mei 2004, verzonden op 4 juni 2004, zijn eerdere besluiten op de aanvragen 2000 en 2001 herzien.
- Bij het herzieningsbesluit betreffende de aanvraag 2000 heeft verweerder overwogen dat maïsperceel 8 alsnog niet voor steun in aanmerking komt. Daardoor ontstaat een verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte binnen de gewasgroep maïs. Dit verschil bedraagt, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte,
25,03 %. Met toepassing van artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 3887/92 betekent dit dat voor de gewasgroep maïs geen steun kan worden toegekend. Dit leidt er toe dat het volledige bedrag ad € 3708,13 dat aan premie voor maïs werd uitbetaald wordt teruggevorderd.
- Bij het herzieningsbesluit betreffende de aanvraag 2001 heeft verweerder overwogen dat maïsperceel 9 alsnog niet voor steun in aanmerking komt. Daardoor ontstaat een verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte binnen de gewasgroep maïs. Dit verschil bedraagt, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, 25,03% %. Met toepassing van artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 3887/92 betekent dit dat voor de gewasgroep maïs geen steun kan worden toegekend. Dit leidt er toe dat het volledige bedrag ad € 3981,80 dat aan premie voor maïs werd uitbetaald wordt teruggevorderd.
- Tegen deze twee besluiten heeft appellant bij brief van 13 juli 2004 bezwaar gemaakt.
- Na een, op verzoek van appellant telefonisch gehouden, hoorzitting op 21 oktober 2004 heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen.
Verweerder acht zich ingevolge Europeesrechtelijke bepalingen verplicht de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen. De opgelegde kortingen volgens eveneens uit hetgeen daarin is bepaald.
De betaling is niet verricht als gevolg van een fout van verweerder of van een andere instantie. Op het moment van de beoordeling was niet bekend dat perceel 8 uit de aanvraag 2002 niet aan de voorwaarden voldeed. Dit is pas gebleken nadat GeoRas in november 2002 voor verweerder door middel van de interpretatie van satellietbeelden een controle heeft uitgevoerd. Bovendien had appellant zich ervan behoren te vergewissen dat het perceel voldeed alvorens het op te geven. Door het ondertekenen van het aanvraagformulier heeft hij verklaard kennis te hebben genomen van de gestelde voorwaarden en verplichtingen. Het opgeven van een perceel dat niet aan de voorwaarden voldoet, komt voor het risico van appellant; dit ondanks het feit dat voor het bewuste perceel reeds steun werd uitbetaald.
Om de op basis van satellietbeelden getrokken conclusie, dat perceel 8 uit de aanvraag 2000 en perceel 9 uit de aanvraag 2001 niet voldoen aan de voorwaarden, te weerleggen, is tegenbewijs op perceelsniveau een vereiste.
Dat appellant het mogelijk acht dat in 1987 een akkerbouwgewas werd geteeld in de periode die ligt tussen de satellietbeelden van 25 april en 2 oktober 1987 gaat er aan voorbij dat GeoRas bij zijn analyse gebruik heeft gemaakt van satellietbeelden van 5 juli en 25 oktober 1987. Uit deze beelden is duidelijk af te leiden dat op genoemde percelen in 1987 geen maïs heeft gestaan.
Satellietbeelden kunnen slechts door deskundigen geïnterpreteerd worden. Indien appellant meent dat de beelden onjuist zijn geïnterpreteerd kan hij deze laten analyseren door door hem in te schakelen deskundigen.
Omdat tegen de beslissing met betrekking tot de aanvraag 2002 geen bezwaar is gemaakt, staat in rechte vast dat genoemde percelen 8 en 9 niet voldoen aan de definitie akkerland. Ook thans heeft appellant geen bewijsmateriaal overgelegd, waaruit overtuigend blijkt dat deze percelen wel voldoen.
Voorzover appellant zich beroept op het ontstaan van vertrouwen omdat verweerder in het verleden zijn aanvragen minder fijnmazig heeft gecontroleerd en daardoor de betrokken percelen ten onrechte als akkerland heeft geaccepteerd, meent verweerder dat dit er niet aan de in de weg staat dat later aan meer gedetailleerde gegevens wordt getoetst zoals satellietbeelden, die inmiddels ter beschikking van verweerder zijn gekomen. Evenmin beletten deze omstandigheden verweerder om terug te komen van eerdere besluiten. Dat appellant er eerder rekening mee had kunnen houden als de controle eerder had plaatsgevonden, miskent zijn eigen verantwoordelijkheid.
Appellant wordt geen opzet verweten. De toegepaste sanctie geldt voor aanvragers die te goeder trouw hebben gehandeld.
Met het beroep op artikel 4:49 Awb miskent appellant dat de terugvorderingen zijn gebaseerd op de rechtstreeks werkende bepalingen van Verordening (EEG) nr. 3887/92.
Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is geen sprake, nu de Europese wetgever een naar zijn oordeel evenredig sanctiestelsel in Verordening (EG) nr. 3887/92 heeft neergelegd.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Ten onrechte meent verweerder dat de percelen 8 uit de aanvraag 2000 en 9 uit de aanvraag 2001 niet steunwaardig zijn. Deze mening steunt op voor niet deskundigen onleesbare satellietbeelden. Appellant is daarom niet in staat te beoordelen of dit oordeel van verweerder juist is.
De voor het jaar 1987 door GeoRas gebruikte satellietbeelden dateren van 25 april en 2 oktober. Het is zeer goed mogelijk dat in de tussenliggende periode een akkerbouwgewas is geteeld zonder dat dit op deze beelden is waar te nemen. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd. Appellant blijft van mening dat de litigieuze percelen in de referentieperiode wel met maïs beteeld zijn geweest.
Door van appellant te verlangen dat hij met bewijsmateriaal komen uit de jaren 1987- 1992 handelt verweerder in strijd met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel.
Het besluit tot intrekking van de reeds uitbetaalde subsidie is strijdig met het bepaalde in artikel 4:49 van de Awb. Appellant kon immers niet op de hoogte zijn van het feit dat verweerder over satellietbeelden beschikte, die zouden uitwijzen dat niet aan de definitie werd voldaan. Ten tijde van de subsidievastelling over de jaren 2000 en 2001 waren de reeds lang bestaande beelden bij verweerder beschikbaar dan wel hadden zij hem bekend kunnen zijn. Dat verweerder er voor gekozen heeft de beelden pas in een later stadium te gaan gebruiken dient voor zijn risico te komen.
Daarenboven is artikel 4:49 Awb te zien als een vertaling van het rechtzekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Het Hof van Justitie te Luxemburg heeft in het arrest van 20 september 1990, zaak 5/89, uitgemaakt dat het vertrouwensbeginsel deel uit maakt van de communautaire rechtsorde. Het standpunt van verweerder dat toepassing van artikel 4:49 strijdig zou zijn met de communautaire rechtsorde is daarom niet houdbaar.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt voorop dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 23 december 2002 betreffende de steunaanvraag 2002. Dat ontneemt appellant niet het recht om, als verweerder aan zijn bevindingen vervolgens de conclusie verbindt dat de toegekende premies over eerdere jaren moeten worden teruggevorderd, alsnog deze bevindingen ter discussie te stellen. In dit opzicht staat ieder besluit op zich. Derhalve komt appellant de vrijheid toe om te bewijzen, dat de percelen 8 en 9 uit de aanvragen 2000 respectievelijk 2001 aan de voorwaarden voor toekenning van akkerbouwsteun voldoen.
5.2 Zoals het College eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 30 september 2005 (AWB 04/374, www.rechtspraak.nl, LJN AU4088), vergt de interpretatie van satellietbeelden een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze de premiewaardigheid van het perceel alsnog aannemelijk maakt.
De aanvrager kan dit allereerst doen door gemotiveerd aan te voeren dat verweerder en/of GeoRas ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat de beelden onvoldoende grondslag bieden om een perceel premiewaardig te achten. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als aanwijsbaar beelden van een verkeerd perceel bestudeerd zijn of als de beelden verkeerd geïnterpreteerd zijn en wel degelijk uitwijzen dat sprake is geweest van een gebruik anders dan als bedoeld in artikel 7.
De aanvrager kan de premiewaardigheid van een perceel voorts aannemelijk maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het perceel in een of meer referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een stuk wordt overgelegd waaruit blijkt dat op het perceel in één van de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld, zeker als dit gebruik in overeenstemming met de beelden kan worden gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
Uitgangspunt bij de beoordeling is in beide gevallen dat het niet aan verweerder is overtuigend te bewijzen dat een perceel niet premiewaardig is, maar aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat een voor subsidie opgegeven perceel premiewaardig is. Het is immers de verantwoordelijkheid van de aanvrager te onderbouwen dat hij voor de door hem aangevraagde subsidie in aanmerking komt, zodat van hem bewijs ter zake mag worden gevraagd. Verweerder neemt dan ook op goede gronden het standpunt in dat hij na controle geen steun mag verstrekken als er niet van kan worden uitgegaan dat het daarvoor in aanmerking gebrachte perceel aan de voorwaarden voldoet.
5.3 Het College is van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de satellietbeelden van het betrokken perceel verkeerd zijn geïnterpreteerd.
Appellant veronderstelt ten onrechte dat GeoRas op basis van analyse van beelden van 25 april en 2 oktober 1987 zijn oordeel over dat jaar heeft gevormd. Het College stelt vast dat GeoRas gebruik heeft gemaakt van beelden van 5 juli en 25 oktober 1987. Op deze beelden is, naar drs. Honig ter zitting op voor het College overtuigende wijze heeft toegelicht, gras te zien. Ook de door drs. Honig gegeven toelichting bij de voor de jaren 1988 t/m 1991 gebruikte beelden heeft het College ervan overtuigd dat er geen sprake is geweest van een onjuiste interpretatie van beelden.
Ook overigens heeft appellant nagelaten enig gegeven aan te dragen op basis waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat er in de referentiejaren sprake is geweest van een ander gebruik van het perceel dan als grasland.
5.4 Integendeel, appellant heeft in zijn onder 2.2 van deze uitspraak aangehaalde brief van 11 december 2002 vermeld dat het litigieuze perceel pas in 1992 voor de teelt van maïs werd benut en dus in de referentiejaren niet aan de definitie akkerland voldeed. Deze verklaring heeft appellant tijdens de hoorzitting op 21 oktober 2000, blijkens het daarvan gemaakte verslag, herhaald. Desgevraagd heeft de gemachtigde ter zitting niet kunnen aangeven hoe deze verklaring is te rijmen met de stelling dat er wel sprake is geweest van maïsteelt in de referentieperiode.
Het College concludeert dan ook dat op basis van de vaststaande feiten niet geoordeeld kan worden dat de percelen 8 en 9 in de referentiejaren anders dan als grasland in gebruik zijn geweest.
5.5 Nu aan appellant voor de jaren 2000 en 2001 premie is verstrekt, terwijl achteraf is komen vast te staan dat hij hierop geen aanspraak kon maken, was verweerder ingevolge artikel 14, eerste lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 gehouden de premietoekenningen ongedaan te maken en de op basis van die toekenningen uitbetaalde bedragen terug te vorderen.
Het gaat hier, zoals het College ook in zijn uitspraak van 24 juni 2005 (AWB 04/633; www.rechtspraak.nl, LJN AT8929) heeft overwogen, om een verplichting tot terugvordering, die rechtstreeks voortvloeit uit het Europese recht en geheel daardoor gereguleerd wordt. Nationale administratiefrechtelijke regelgeving, zoals het door appellante ingeroepen artikel 4:49 Awb, kan, gelet op de voorrang van het Europese recht, de omvang van een dergelijke verplichting niet beperken.
Het beroep van appellant op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel kan reeds niet slagen omdat appellant geen stuk heeft overgelegd en het College ook overigens niet over een stuk beschikt, waaruit blijkt dat verweerder de toezegging heeft gedaan dat niet tot terugvordering wordt overgegaan, indien op basis van teledetectieonderzoek niet kan worden vastgesteld dat een perceel premiewaardig is.
Ten overvloede merkt het College nog op dat in het door appellant aangehaalde arrest van 20 september 1990 in zaak C-5/89 van het Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen weliswaar is erkend dat het vertrouwensbeginsel deel uit maakt van de communautaire rechtsorde, maar dat zulks niet wegneemt dat het Hof in constante jurisprudentie tevens heeft bepaald dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan leiden tot aanspraken op financiële voordelen in strijd met geldende Europese regelgeving. Dat de zogenoemde contra-legem werking van dit beginsel naar Europees recht niet aanvaardbaar is, is onder meer terug te vinden in de uitspraken in zaak 5/82, Jur. 1982, p. 4601 (Maizena) en 316/86, Jur. 1988,p. 2213 ( Krücken) van het Hof.
5.6 Ingevolge artikel 14, vierde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 is de terugbetalingsplicht niet van toepassing, indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd.
Het betoog van appellant dat de toekenning van akkerbouwpremie over de jaren 2000 en 2001 een fout als hiervoor bedoeld oplevert, wijst het College van de hand. Aan toekenning van akkerbouwpremie ligt niet steeds een compleet onderzoek van alle van belang zijnde voorwaarden ten grondslag. Slechts een percentage van 5% van alle in een jaar ingediende aanvragen moet ingevolge het bepaalde in artikel 6, derde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 aan een controle ter plaatse onderworpen worden. Daarvan maakt bovendien een historisch teledetectieonderzoek niet altijd deel uit. Verweerder is in het onderhavige geval pas in november 2002 op de hoogte geraakt van het feit dat het betrokken perceel niet voldeed, nadat GeoRas een teledetectiecontrole had uitgevoerd.
5.7 Verweerder was voorts verplicht de sanctie van artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 toe te passen. Het College verwijst ter zake naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 19 november 2002, C-304/00, Jur. I-10737, inzake W.H. Strawson (Farms) Ltd en J.A. Gagg & Sons (a firm). Daaruit blijkt dat, indien een aanvrager gedurende enkele jaren achtereen een grotere oppervlakte aanvraagt dan geconstateerd wordt, als zulks eenmaal is vastgesteld en op basis daarvan de toekenning van steun herzien wordt, voor ieder van die jaren de uit Verordening (EEG) nr. 3887/92 voortvloeiende sancties opgelegd dienen te worden, onverminderd de verjaringstermijn bepaald in artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95. Dit betekent dat ter zake van een gelijke overtreding in meerdere jaren achteraf over ieder jaar een sanctie moet worden opgelegd. Naar het Hof heeft vastgesteld, is zulks niet in strijd te achten met het evenredigheidsbeginsel.
5.8 Gelet op al het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2005.
w.g. F.Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas