ECLI:NL:CBB:2005:AU7336

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1228ea-heropening
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar kosten in verband met keuringen van dierlijke producten door de RVV

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 februari 2005 uitspraak gedaan over de heropening van het onderzoek in verschillende zaken met betrekking tot kosten die door de RVV in rekening zijn gebracht aan Vleesimport- en Exportbedrijf H. Ferwerda B.V. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die kosten in rekening bracht voor keuringen en andere handelingen met betrekking tot de door appellante verhandelde dierlijke producten. De besluiten betroffen een reeks van datums in 2003 en 2004, waarbij de bezwaren van appellante gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond zijn verklaard.

Het College heeft vastgesteld dat het onderzoek in de eerder genoemde zaken niet volledig is geweest. Het College heeft vragen geformuleerd die beantwoord moeten worden om uitspraak te kunnen doen op de beroepen van appellante. Deze vragen betreffen onder andere de keuringen en handelingen die de RVV verricht, de regelgeving die hieraan ten grondslag ligt, en de bevoegdheden van de RVV om kosten in rekening te brengen. Het College heeft verweerder verzocht om binnen vier weken schriftelijk op deze vragen te reageren, waarna appellante de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. Het College heeft het onderzoek in de zaken heropend en benadrukt dat verweerder verplicht is om de gevraagde inlichtingen te verstrekken.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en duidelijkheid in de besluitvorming van bestuursorganen, vooral wanneer het gaat om kosten die aan bedrijven in rekening worden gebracht voor overheidsdiensten. Het College zal na ontvangst van de antwoorden van verweerder bepalen hoe het onderzoek verder zal worden voortgezet.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Nrs. Awb 03/1228 tot en met 03/1232, 04/195 tot en met 04/200, 1 februari 2005
04/389 tot en met 04/393 en 04/494 tot en met 04/496
11248 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Regeling RVV-tarieven Gezondheids- en welzijnswet voor dieren 1994
Beschikking tot heropening van het onderzoek in de zaken van:
Vleesimport- en Exportbedrijf H. Ferwerda B.V., te Rotterdam, appellante,
gemachtigde: mr. B.J.B. Boersma, advocaat te Rotterdam,
tegen
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. J.M.H. Hamberg, werkzaam op verweerders ministerie, en mr. N.D.R. Heijstek, werkzaam bij de Voedsel en Waren Autoriteit (hierna: VWA), onderdeel Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (hierna: RVV).
1. Procesverloop
1.1 Bij besluiten van 6 en 20 juni 2003, 4 juli 2003, 1 en 29 augustus 2003, 12 en 26 september 2003, 10 en 24 oktober 2003, 7 en 21 november 2003, 5 en 19 december 2003, 16 en 30 januari 2004, 13 en 27 februari 2004 en 12 en 26 maart 2004 zijn namens verweerder bij appellante kosten in rekening gebracht voor door de RVV ten behoeve van appellante verrichte werkzaamheden.
1.2 Appellante heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de in § 1.1 genoemde besluiten.
1.2.1 Bij besluiten van 24 september 2003 heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 6 en 20 juni 2003 en 4 juli 2003 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
1.2.2 Bij besluiten van 3 oktober 2003 heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 1 en 29 augustus 2003 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
1.2.3 Bij besluiten van 25 februari 2004 heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 12 en 26 september 2003 en 10 oktober 2003 gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
1.2.4 Bij besluiten van eveneens 25 februari 2004 heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 24 oktober 2003 en 7 en 21 november 2003 ongegrond verklaard.
1.2.5 Bij besluiten van 10 mei 2004 heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 5 en 19 december 2003, 16 en 30 januari 2004 en 13 februari 2004 ongegrond verklaard.
1.2.6 Bij besluiten van 11 mei 2004 heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 27 februari 2004 en 12 en 26 maart 2004 ongegrond verklaard.
1.3 Op 9 oktober 2003 heeft het College van appellante beroepschriften ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen de in § 1.2.1 genoemde besluiten van 24 september 2003 en de in § 1.2.2 genoemde besluiten van 3 oktober 2003. Deze beroepen zijn geregistreerd onder nummers 03/1228 tot en met 03/1232.
Op 26 november 2003 heeft appellante de gronden van haar beroepen in de zaken 03/1228 tot en met 03/1232 ingediend en heeft zij stukken ingezonden.
Bij brief van 22 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift in de zaken 03/1228 tot en met 03/1232 ingediend en heeft hij stukken ingezonden.
1.3.1 Op 10 maart 2004 heeft het College van appellante beroepschriften ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen de in § 1.2.3 en § 1.2.4 genoemde besluiten van 25 februari 2004. Deze beroepen zijn geregistreerd onder nummers 04/195 tot en met 04/200.
Op 22 april 2004 heeft appellante de gronden van haar beroepen in de zaken 04/195 tot en met 04/200 ingediend en heeft zij stukken ingezonden.
Bij brief van 27 mei 2004 heeft verweerder voor zijn verweer in de zaken 04/195 tot en met 04/200 verwezen naar zijn verweerschrift in de zaken 03/1228 tot en met 03/1232 en heeft hij stukken ingezonden.
1.3.2 Op 11 mei 2004 heeft het College van appellanten (van gronden voorziene) beroepschriften ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen de in § 1.2.5 genoemde besluiten van 10 mei 2004. Deze beroepen zijn geregistreerd onder nummers 04/389 tot en met 04/393.
Bij brief van 7 juni 2004 heeft verweerder voor zijn verweer in de zaken 04/389 tot en met 04/393 verwezen naar het verweerschrift in de zaken 03/1228 tot en met 03/1232 en heeft hij stukken ingezonden.
1.3.3 Op 10 juni 2004 heeft het College van appellanten (van gronden voorziene) beroepschriften ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen de in § 1.2.6 genoemde besluiten van 11 mei 2004. Deze beroepen zijn geregistreerd onder nummers 04/494 tot en met 04/496.
Bij brief van 1 juli 2004 heeft verweerder voor zijn verweer in de zaken 04/494 tot en met 04/496 verwezen naar het verweerschrift in de zaken 03/1228 tot en met 03/1232 en heeft hij stukken ingezonden.
1.4 Bij faxbericht van 23 september 2004 heeft appellante op alle procedures betrekking hebbende stukken ingezonden.
Bij faxbericht van 24 september 2004 heeft verweerder op alle procedures betrekking hebbende stukken ingezonden.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2004. Ter zitting waren aanwezig de hierboven genoemde gemachtigden van partijen. Voorts waren aanwezig T. van Diest, J. van der Gaag en A. de Winter, allen werkzaam bij appellante. Verder waren aanwezig F. Hoekstra, drs. R. de Lange en drs. H.J. Schreuder, allen werkzaam bij de VWA, afdeling RVV.
1.6 Ter zitting van 5 oktober 2004 heeft het College het onderzoek in alle zaken gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Naar het oordeel van het College is het onderzoek in de in § 1.3 en verder genoemde zaken niet volledig geweest en dient dit onderzoek met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (hierna: Wbbo) te worden heropend.
Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.2 Appellante importeert en exporteert dierlijke producten. Met betrekking tot deze producten worden keuringen en andere handelingen verricht door medewerkers van de RVV.
2.3 Naar het oordeel van het College is een antwoord op de volgende vragen noodzakelijk om uitspraak te kunnen doen op de beroepen van appellante.
A) Welke keuringen en andere handelingen verricht de RVV met betrekking tot de door appellante verhandelde dierlijke producten waarop de onderhavige procedures betrekking hebben? Waar bevinden de desbetreffende producten zich tijdens elk van deze keuringen en handelingen en wat gebeurt na de keuring of handeling met deze producten?
Bij de beantwoording van deze vraag is van belang dat een chronologische beschrijving wordt gegeven van de door de RVV verrichte keuringen en andere handelingen. Hierbij dient te worden beschreven waar de dierlijke producten zich ten tijde van elk van deze keuringen en handelingen bevinden en wat vervolgens met de desbetreffende producten gebeurt.
B) Ter uitvoering van welke nationale en/of Europese regelgeving verricht de RVV de in het antwoord op vraag A) beschreven keuringen en andere handelingen?
C) Wat is de nationaalrechtelijke bevoegdheid voor het verrichten van elk van de in het antwoord op vraag A) beschreven keuringen en andere handelingen door de RVV?
D) Wat is de nationaalrechtelijke bevoegdheid voor het bij appellante in rekening brengen van de kosten die de RVV maakt in verband met elk van de in het antwoord op vraag A) beschreven keuringen en andere handelingen?
E) Is het bij appellante in rekening brengen van de in vraag D) bedoelde kosten in Europese regelgeving beschreven of verplicht voorgeschreven en, zo ja, waar?
2.4 Hoewel partijen zich in de gedingstukken en ter zitting van het College over de in deze vragen aan de orde gestelde vragen hebben uitgelaten, heeft verweerder ter zake naar het oordeel van het College onvoldoende duidelijkheid verschaft om uitspraak te kunnen doen op de beroepen van appellante. Ter zitting van 5 oktober 2004 heeft het College verweerder een aantal vragen gesteld teneinde deze duidelijkheid alsnog te verkrijgen, maar vastgesteld moet worden dat verweerder het antwoord op meerdere van deze vragen schuldig is gebleven.
2.5 Verweerder wordt verzocht de in § 2.3 geformuleerde vragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk te beantwoorden. Appellante zal de gelegenheid worden geboden tot het geven van een schriftelijke reactie. Vervolgens zal het College bepalen op welke wijze het onderzoek verder wordt voortgezet.
Op grond van artikel 8:28 Awb juncto artikel 19, eerste lid, Wbbo wijst het College verweerder erop dat hij verplicht is de verlangde inlichtingen te geven. Indien verweerder niet voldoet aan deze verplichting, kan het College daaruit op grond van artikel 8:31 Awb juncto artikel 19, eerste lid, Wbbo de gevolgtrekkingen maken die het geraden voorkomen.
2.6 Het voorafgaande leidt tot de volgende beslissingen.
3. Beslissingen
Het College:
- heropent het onderzoek in de zaken 03/1228 tot en met 03/1232, 04/195 tot en met 04/200, 04/389 tot en met 04/393 en
04/494 tot en met 04/496;
- verzoekt verweerder, de in § 2.3 geformuleerde vragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak schriftelijk te
beantwoorden.
Aldus gegeven door mr. H.C. Cusell, mr. M.A. Fierstra en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen als griffier.
w.g. H.C. Cusell w.g. B. van Velzen